Kerk & religie

Zelfgeseling om genade te verdienen

Je lichaam en wil bedwingen om beter God te kunnen dienen. Religieuzen beoefenden allerlei praktijken, zoals het dragen van een stekelige boeteketting en zelfgeseling, om zich beter te kunnen inzetten voor het religieuze leven. Drs. Emke Bosgraaf promoveert vrijdag aan de Rijksuniversiteit Groningen op de problematiek van de ”versterving” in het klooster­leven in de twintigste eeuw.

Klaas van der Zwaag
21 October 2009 11:48Gewijzigd op 14 November 2020 08:57
GRONINGEN – Je lichaam en wil bedwingen om beter God te kunnen dienen. Religieuzen beoefenden allerlei praktijken, zoals het dragen van een stekelige boeteketting en zelfgeseling, om zich beter te kunnen inzetten voor het religieuze leven. Drs. Emke Bosgr
GRONINGEN – Je lichaam en wil bedwingen om beter God te kunnen dienen. Religieuzen beoefenden allerlei praktijken, zoals het dragen van een stekelige boeteketting en zelfgeseling, om zich beter te kunnen inzetten voor het religieuze leven. Drs. Emke Bosgr

De Groninger promovendus onderzocht de problematiek van de versterving in met name de periode van 1950 tot 1970. Het was een tijd waarin traditionele vormen van versterving op de schop gingen. Er ging een nieuwe wind waaien in kerk en klooster. In zijn boek ”Gebroken wil, verstorven vlees. Een historisch-psychologische studie over versterving in het Nederlandse kloosterleven (1950-1970)” (uitgave in eigen beheer) beschrijft Bosgraaf uitvoerig de verschillende praktijken, mede op basis van interviews met mannelijke en vrouwelijke religieuzen. Bosgraaf werkt momenteel als onderzoeker en docent godsdienstpsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen.De promovendus onderscheidt een uitwendige en inwendige versterving. De eerste is gericht op beheersing van de zintuigen, de tweede op de wil, de fantasie en het verstand. In de jaren vijftig en zestig kwam er een omslag in het kloosterleven. Intredes liepen terug, het aantal uittredingen steeg. Religieuzen zochten naar nieuwe levensvormen. Er kwam ook kritiek op de versterving zoals die zich had ontwikkeld. Die kritiek was psychologisch (oog voor onderdrukte seksualiteit, neurotische problematiek in verband met verdrongen schuldgevoelens), medisch (versterving als nadelig invloed op de gezondheid) en theologisch (afstand van een negatieve houding tegenover het lichaam en meer oog voor harmonie tussen geest en lichaam). In de Rooms-Katholieke Kerk ontstond mede dank zij Vaticanum II (1962-1965) een positievere houding tegenover de wereld.

Praktijken

De praktijken van de versterving waren zeer gevarieerd. Bij het schuldkapittel, een wekelijkse bijeenkomst waarbij overtreding van de regels werd beleden, kregen religieuzen straffen opgelegd voor misstappen, zoals het zich verslapen en het per ongeluk kapotmaken van spullen. Straffen konden uiteenlopen van extra afwasbeurten tot streng vasten of een extra portie zelfgeseling. Om de nederigheid te beoefenen, bestonden er naast het schuldkapittel zogeheten refterpenitenties (refter is eetzaal), zoals het kussen van de voeten van alle medereligieuzen. Het lichaam kon worden verstorven door het eten van alsem, een zeer bitter kruid dat het smaakgevoel bedierf en het plezier in het eten wegnam. Daarnaast droegen sommige religieuzen een boeteketting en vond in alle Nederlandse kloosters op structurele basis zelfgeseling plaats.

Voor zijn onderzoek interviewde Bosgraaf achttien religieuzen uit heel Nederland. De jongste was 70 jaar, de oudste 92. Opvallend is dat de meesten van hen geen weet hadden van bepaalde praktijken van versterving totdat zij in het noviciaat kwamen. „Men koos bewust voor een religieus leven, maar lang niet altijd voor een ascetisch leven waar praktijken van versterving vast deel van uitmaakten.”

Waarom was men zo streng voor zichzelf? Een zevental respondenten sprak over een verdienstenmoraal. Bosgraaf: „Door streng te leven voor God, konden religieuzen hun eigen zielenheil veiligstellen. De gesprekken tonen dat de verdienstenmoraal direct te koppelen valt aan het idee van prestatie. Hoe strenger men leefde, des te meer presteerde men voor God.”

Opvallend is dat de theologische visie op versterving snel veranderde. Er deed zich ook een radicale verandering in godsbeeld voor. „Voor sommige religieuzen hing een straffende, veeleisende God nauw samen met versterving. Gods liefde moest verdiend worden door een streng leven. In het nieuwe godsbeeld stonden genade en barmhartigheid voorop en kwam het idee van versterving op de tocht te staan.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer