Cultuur & boeken

Dromen over doden

Een archeoloog heeft geen tijd­machine. Noodgedwongen kijkt hij door een 21e-eeuwse bril naar het verleden. Maar om zijn vondsten te duiden, moet hij toch in de huid van iemand uit die tijd proberen te kruipen, vindt Evert van Ginkel, een van de twee auteurs van ”Onder onze voeten”.

21 October 2009 07:58Gewijzigd op 14 November 2020 08:56
De Nederrijn vormde de noordwestelijke grens van het Romeinse Rijk in de periode 50 tot 250 na Chr. Ill. Ulco Glimmerveen
De Nederrijn vormde de noordwestelijke grens van het Romeinse Rijk in de periode 50 tot 250 na Chr. Ill. Ulco Glimmerveen

Uit de prehistorie –de tijd waarvan geen schriftelijke bronnen zijn– zijn in de loop van de eeuwen heel wat sporen in de bodem teruggevonden. Daarmee is veel kennis bijeengesprokkeld over die ‘duistere’ periode. Van Ginkel constateert dat het beeld van de vroege geschiedenis desondanks de afgelopen 25 jaar hetzelfde is gebleven. Wel hebben sommige ontdekkingen als eyeopener gefungeerd, waardoor archeologen bijvoorbeeld anders zijn gaan denken over het sociale leven in een bepaalde periode. Hij noemt als voorbeeld het ”massagraf van Wassenaar” uit de bronstijd, dat in 1987 werd ontdekt (zie kader).De titel van het publieksboek ”Onder onze voeten” dekt de lading misschien niet helemaal, denkt Van Ginkel. „Het boek beschrijft ook Noordzeevondsten en vondsten uit rivieren. Ik kan de titel echter wel verdedigen: uit vondsten van gereedschappen en menselijke skeletten uit de ijstijd en daarna blijkt dat onze verre voorouders in een grijs en koud verleden hebben rondgewandeld op de bodem van de Noordzee.”

Van 300.000 tot 50.000 jaar geleden?

„De beschreven dateringen zijn bepaald langs natuurwetenschappelijke weg. Ze bieden ook het houvast voor een archeoloog om de chronologie te bepalen. Er zitten haken en ogen aan de dateringsmethoden, maar ik ga ervan uit dat ze kloppen. Dat niet iedereen de dateringen accepteert, is een geloofskwestie. Ik heb daar volkomen vrede mee.”

Kleurrijke tekeningen in het boek laten het verleden herleven. Hoe waarheidsgetrouw zijn die?

„Onze tekenaar, Ulco Glimmerveen, heeft de resultaten van opgravingen in driedimensionale beelden vertaald. Daarin zit natuurlijk interpretatie.

Een archeoloog kan nooit meer terug in de tijd. Hij kijkt noodgedwongen met een 21e-eeuwse bril naar het verleden. Dat is een blijvend knelpunt. Hij moet zich hiervan wel bewust zijn. Om in de huid van iemand uit die tijd te kruipen is een grote dosis verbeeldingskracht en nieuwsgierigheid gewenst; ik zou dat echter geen fantasie willen noemen.

Met geologische en bio-archeologische gegevens kunnen prehistorische landschappen echter tamelijk waarheids­getrouw worden gereconstrueerd.”

Van Ginkel noemt daarbij de tekening van het ”Dodenlandschap van de Zevenbergen”. Op basis van fossiel stuifmeel concludeerden archeologen dat daar een open heideterrein is geweest met oude bossen aan de horizon.

Daarnaast maakten de wetenschappers gebruik van historische bronnen, zoals de Romeinse geschriften van Plinius en Tacitus; of overblijfselen van historische bouwwerken, om daarmee een Gallo-Romeinse tempel of een middeleeuws klooster te reconstrueren.

Hoe onderscheidt een archeoloog echt van vervalsing?

„De vindplaats is belangrijk. Een archeoloog ziet het verschil tussen een recent gedolven kuil of één uit het verleden. Voor andere voorwerpen ligt dat moeilijker. Zo zijn op sommige voorwerpen die in Nijmegen gevonden zijn inscripties te lezen waaruit zou blijken dat er al in de derde eeuw christenen in ons land woonden. Maar de inscripties waren van een vreemd lettertype en bovendien te glad en te schoon. Dat wekte terecht wantrouwen: ze bleken vals.”

De archeologische perioden in het boek zijn niet afgebakend.

„Dat is met opzet gedaan. De prehistorie loopt nu via Romeinse tijd en de middeleeuwen vrij geruisloos over in de moderne tijd. Je kunt niet zeggen: met nieuwjaarsdag van het jaar 401 begint een nieuwe periode. Wel bieden we de lezer houvast door aan het begin van elk hoofdstuk een tijdbalk weer te geven.”

Toch schetste u zojuist wel een indeling.

„Globaal zijn die perioden wel te onderscheiden. Uit de prehistorie zijn bijvoorbeeld geen geschreven bronnen bekend. Uit de Romeinse tijd wel. Historici laten het begin van de vroege middeleeuwen samenvallen met de ineenstorting van het Romeinse Rijk. Om pragmatische redenen leggen we de bovengrens voor archeologisch onderzoek bij het jaar 1700. Van 1700 tot heden zijn genoeg schriftelijke bronnen beschikbaar om de geschiedenis te reconstrueren.”

Welke periode heeft uw grootste interesse?

„Ik weet het meeste van de Romeinse periode. Daar besteed ik in het boek ook geruime aandacht aan. Daarnaast heb ik belangstelling voor een deel van de jonge steentijd.” Van Ginkel zegt liever niet welk gedeelte van de archeologie hem totaal niet interesseert, dat weten zijn vakgenoten toch wel.

Wat trok bij het schrijven onverwacht uw belangstelling?

„Een klein, op het eerste gezicht onbetekenend voorwerp uit de vroege middeleeuwen, een matrijs van 1,5 bij 1,6 centimeter.” Die werd gebruikt om edelstenen in een fibula of mantelspeld meer glans te geven. Hij bevat een zeer regelmatig raster met ruitjes die fracties van millimeters groot zijn. Het vakmanschap ervan fascineerde me in hoge mate: het is een verbijsterend stukje juwelierstechniek. Hier schiet mijn verbeeldingskracht tekort.”

U tekent de archeoloog onder meer als opgraver, detective en puzzelaar, als forensisch deskundige en antropoloog. Waar gaat uw interesse naar uit?

„Naar de rol van psycholoog: waarom handelden de mensen zoals ze deden? De drijfveer van mensen houdt me in hoge mate bezig. Psychologie als bijvak zou voor een archeoloog buitengewoon nuttig kunnen zijn.”

Mede n.a.v. ”Onder onze voeten. De archeologie van Nederland”, door Evert van Ginkel en Leo Verhart; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2009; ISBN 9789035132078, 334 blz.; € 25,-.


De vondst van een prehistorisch massagraf in 1987 in Wassenaar schudde archeologen ruw wakker uit hun idyllische droom. In een kuil lagen skeletten van twaalf personen, mannen, vrouwen en kinderen, die allen tegelijk begraven waren. De botten vertonen sporen van geweld.

De gangbare opvatting was dat de samenleving in de bronstijd een vreedzame was, waarbij de mensen hun dagen sleten met pottenbakken, land bewerken en koeien melken. Wapens zouden in de bronstijd objecten zijn van prestige en status, geen instrument om te verminken of te doden.

De vondst roept echter het beeld op van een gewelddadige overval, waarbij de daders het gemunt hadden op vee.

„Sindsdien zijn ook de bronzen zwaarden aan een nauwkeuriger onderzoek onderworpen. Nu blijkt dat die wapens houwsporen vertonen, is de idyllische voorstelling van een vreedzame samenleving in de bronstijd aan gruzelementen geslagen”, aldus Evert van Ginkel.


Woedende Friese krijgers sloegen in het jaar 28 het beleg voor het fort Castellum Flevum bij Velsen, meldt de Romeinse schrijver Tacitus in zijn boek ”Annales”.

De oorlog verliep voor de Romeinen dramatisch. Ze leden een nederlaag tegen de Friezen en moesten het fort ontruimen.

De vele loden slingerkogels die zijn teruggevonden, duiden op een verbeten strijd. Deze waren, gebruikt door een specialist, dodelijk tot op grote afstand. Slordig gegoten exemplaren vertonen sporen van haast: nadat de slingeraars hun voorraad uitgeput hadden, goten ze snel nieuwe exemplaren in kuiltjes die ze met hun duim in het zand drukten.

Binnen het fort zijn verminkte menselijke overblijfselen teruggevonden. Eén slachtoffer was in de waterput op het binnenterrein gegooid. Het lichaam werd met stenen afgedekt. De fraai bewerkte dolk die bij het skelet lag, wijst erop dat het een Romeinse militair moet zijn geweest, mogelijk een officier.


De Vikingen zaaiden in de vroege middeleeuwen dood en verderf in de Lage Landen. Niet alle verwoestingen zijn echter archeologisch nog te achterhalen. Twee overvallen handelssteden, Walacria en Witla, zijn bijvoorbeeld door de zee verzwolgen.

De IJsselsteden Deventer en Zutphen hebben echter wel sporen prijsgegeven. Beide steden profiteerden van de ondergang van Dorestad in de 9e eeuw als centraal handelscentrum.

Dat trok de belangstelling van de Vikingen, die in 882 een snelle aanval uitvoerden op beide steden. Bij opgravingen in Deventer is een brandlaag aangetroffen.

Voor Zutphen had de overval rampzaliger gevolgen. De brandlaag gaf schedels en onderpoten van koeien en schapen prijs. De Vikingen hadden de rompen inderhaast meegenomen, omdat daar het meeste vlees aan zat. Schokkend was volgens de auteurs de vondst van de skeletten van een vrouw en kind, die bedolven werden onder het ingestorte dak van hun brandende hut.


„Een geliefd onderwerp van mij is het eerste en het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog”, zegt Evert van Ginkel. Ik vind dat archeologen aanwezig moeten zijn bij vondsten van explosieven en van skeletten van overleden militairen. Bij de eerste op gepaste afstand, voor de eigen veiligheid, en bij de tweede met gepaste eerbied voor de dode.”

Behalve wapentuig en menselijke overblijfselen geeft de bodem ook voorwerpen uit het dagelijkse leven prijs. Duitse militairen die in Nederland bivakkeerden lieten bij Eindhoven bijvoorbeeld een etensbord achter met de insignes van Görings Luftwaffe.

De vreedzame jaren na de oorlog hebben weinig wapentuig als bodemvondst opgeleverd. Wel begroeven jeugdige bewoners van een boerderij bij Deventer een hoeveelheid plastic pistooltjes. Archeologen groeven het ‘wapentuig’ op en documenteerde het zorgvuldig. „Relevant voor de archeologie zijn dergelijke vondsten niet”, meent Van Ginkel. „Waarom de jongetjes de pistooltjes hebben begraven, blijft wel een interessante vraag.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer