AOWee
Volgens de Rotterdamse emeritus predikant ds. C. A. Korevaar staan de drie letters A, O en W voor ”Alsmaar Ouder Worden”. Wie oud wordt, bereikt een gezegende leeftijd. Wie zou oud worden geen zegen noemen?
Vroeger betekende ouderdom vaak schrijnende armoede. Veel ouderen waren afhankelijk van steun door hun kinderen, diaconie of liefdadigheid. Vanwege het grote aantal arme ouderen bedacht PvdA-minister Drees in 1947 de Noodvoorziening voor ouderen. Tien jaar later kwam de Algemene ouderdoms wet (AOW), die voorzag in een ‘staatspensioen’ voor elke Nederlander ouder dan 65 jaar.Terwijl in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk de pensioenstelsels zonder al te veel rumoer zijn herzien, rust er in ons land een taboe op. Wie het waagt om de AOW te hervormen, krijgt de wind van voren. „Kom niet aan de AOW, pleeg geen pensioenroof!” Maar een kleine twintig jaar terug was het al zonneklaar dat de AOW-regeling op termijn onbetaalbaar zou zijn.
Terwijl in 1957 de rijksuitgaven aan AOW slechts 1 procent van het bruto binnenlands product bedroegen, liggen die nu boven de 5 procent. Vanwaar die enorme stijging? Allereerst is de hoogte van de uitkering toegenomen. Voor een echtpaar in 1957 was de uitkering ongeveer 300 euro per maand (gecorrigeerd voor inflatie). Vandaag de dag bedraagt deze 1400 euro; bijna vijf keer zo veel.
Ten tweede stijgt het aantal 65-plussers, terwijl het aantal werkenden daalt. Door de krimp in de beroepsbevolking moeten steeds minder mensen het steeds hogere budget opbrengen dat nodig is om alle AOW te bekostigen.
Als derde factor komt daar bij dat de Nederlanders tegenwoordig gemiddeld genomen ouder worden dan in 1957. De resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd is in de afgelopen vijftig jaar met ongeveer vijf jaar gestegen. Daar komt in de komende decennia nog twee jaar bij. Een verhoging naar 67 is aan de lage kant.
De AOW-problematiek doet een storm in de Nederlandse polder opsteken. Werkgevers en werknemers kregen in de SER niet de handen op elkaar voor een gezamenlijke oplossing. Nu heeft het kabinet een voorstel gedaan: in twee stappen (in 2020 en 2025) naar 67 jaar, met een aantal uitzonderingen. Mij bevreemdt deze ‘oplossing’. Al jarenlang kan elke volwassene weten dat de AOW-voorziening te duur is.
Het probleem is ons aller deel, van jong tot oud. Wie in 2010 Deo volente de 65-jarige leeftijd bereikt, heeft een zeer ruime periode van haast continue welvaartsstijging achter de rug. Het is daarom onrechtvaardig om de lasten van de AOW grotendeels te verschuiven naar jongere generaties. Een verhoging van de AOW-leeftijd is overigens geen oplossing voor het probleem van het lage aantal werkenden tussen de 55 en de 65 jaar. Daar ligt ook een verantwoordelijkheid voor werkgevers, die blijkbaar de voorkeur aan jongeren geven.
Het kabinetsvoorstel verdient daarom herziening. Allereerst moet de verhoging van de AOW-leeftijd veel eerder ingaan: bijvoorbeeld vanaf 2011 om de drie jaar een halfjaar erbij, zodat deze in 2026 op 68 jaar komt. Tegelijk moet eerder stoppen met werken mogelijk blijven, maar dan wordt de AOW-uitkering 2 procent lager voor elk jaar dat men eerder stopt. Dit stimuleert werknemers om door te werken tot aan de AOW-leeftijd of dicht daarbij. Voor mensen die een aanvullend pensioen hebben, zal dit niet heel problematisch zijn.
Ten slotte moeten werkgevers met een combinatie van fiscale kortingen en belastingen worden gestimuleerd om werknemers boven de 55 jaar in dienst te houden. Wijsheid en ervaring worden nu te weinig op waarde geschat.
Een goede en betaalbare AOW is in het belang van iedereen. De overheid is geroepen om recht te doen en moet de solidariteit tussen de generaties in het oog houden. Het kabinet denkt echter te veel aan de volgende verkiezingen en te weinig aan de volgende generaties.
De auteur is directeur van de Guido de Bres-Stichting, het wetenschappelijk instituut voor de SGP. Reageren aan scribent? gedachtegoed@refdag.nl.