Buitenland

Een christelijk klankbord

Jorine Bustraan is voorzichtig in haar woorden, maar ze weet zeker dat ze in Libanon op haar plek is. „God heeft iets in mijn hart gelegd en dat komt iedere keer terug.”

16 October 2009 20:40Gewijzigd op 14 November 2020 08:55
De Nederlandse Jorine Bustraan werkte jaren voor het Libanees Bijbelgenootschap in Beiroet. Ze weet zich op haar plek in het land, waar ze met een onderbreking van enkele jaren sinds 1983 woont en werkt. Foto’s RD
De Nederlandse Jorine Bustraan werkte jaren voor het Libanees Bijbelgenootschap in Beiroet. Ze weet zich op haar plek in het land, waar ze met een onderbreking van enkele jaren sinds 1983 woont en werkt. Foto’s RD

Bustraan, 54 jaar, is op haar plaats in Libanon, de religieuze lappendeken die van 1975 tot 1990 door een burgeroorlog vaneen werd gescheurd en waar zich nog voortdurend ongeregeldheden voordoen. „Begin jaren tachtig begon voor mij de Arabische wereld te leven en Libanon in het bijzonder.”In 1983 vestigde Bustraan zich in Libanon en nu zit ze er nog. „Ik ben er een paar jaar tussenuit geweest. Van begin 1989 tot eind 1995 was ik in Nederland.” De Nederlandse vrouw liep toen vast in haar leven. „Tegenwoordig noemen ze dat een burn-out. Ik moest terug naar Nederland, maar ik dacht wel: „Ik moet er even tussenuit om daardoor straks weer in Gods Koninkrijk te kunnen werken.” En dat was voor mij heel specifiek hier in Libanon.”

Jorine Bustraan werkte de laatste jaren voor het Libanees Bijbelgenootschap in een boekencentrum in Beiroet. „Ze verkopen boeken, maar ze hebben ook een bibliotheekfunctie.” Daarnaast organiseert men in het centrum seminars en Bijbelcursussen met sprekers van diverse kerken. „We hebben een keer een christenpsychologe gevraagd. Die heeft na de oorlog van 2006 drie avonden over het verwerken van trauma’s gesproken.

Onlangs hebben we gasten gehad die een inleiding over drugsverslaving en pornografie verzorgden. Met name op het laatste onderwerp rust hier een taboe. Iedere keer proberen we een thema te vinden dat de mensen aanspreekt. Zo hebben we een serie avonden over het gezin belegd: hoe kan een christelijk gezin staande blijven binnen de cultuur hier? Op dit gebied hebben we een duidelijke functie.”

Waarom doet u dit werk?

„Het simpelste en het diepste antwoord is: God heeft iets in mijn hart gelegd. Dat komt iedere keer terug, ook toen ik in 1995 na die burn-out terugkwam. Ik kwam in 1989 behoorlijk kapot in Nederland aan. De voorganger van mijn gemeente zei: „Kijk gewoon, neem er een aantal maanden of desnoods jaren de tijd voor. Wie weet roept God je naar een ander land.” Maar bij mij was het meteen: „Nee, ik ga terug naar Libanon.” Zelfs op mijn zwakste moment was het duidelijk dat ik naar Libanon moest. Dat ik daar hoorde was voor mij heel helder.”

Wat spreekt u zo aan in Libanon en de inwoners van het land?

„De gastvrijheid. Als je onverwacht bij de mensen op de stoep staat, laten ze alles vallen waar ze mee bezig zijn of wat ze van plan waren te doen. Maar ook de mentaliteit van de mensen is mooi. Je loopt als het ware zo hun hart binnen.

Mijn plekje in Libanon is vooral onder de gelovigen. Dat is denk ik de plek waar God mij het meest gebruikt. Daar kom ik het meest tot mijn recht. Er zijn mensen die met vragen zitten en bij me komen: „Ik ben christen, maar hoe moet dit?” Of ze zitten met pijn uit het verleden. Vooral dat laatste kom je vaak tegen.

Als christen ga ik naast die mensen staan en dan openen ze hun hele hart. Ik heb een collega die soms even komt binnenlopen en die legt dan wat in haar leeft helemaal bloot. Dan zegt ze bij het weggaan: „Ik heb dit nog nooit tegen iemand gezegd.” Zo’n klankbord te mogen zijn spreekt me geweldig aan.”

Als u terugkijkt op de achterliggende jaren, wat is daarin het hoogtepunt geweest?

„Voordat ik dit werk bij het Bijbel­genootschap deed heb ik als bibliothecaresse op twee christelijke scholen gewerkt. Toen heb ik gemerkt welke invloed christelijke boeken op tieners kunnen hebben. Op die scholen had een groot deel van de leerlingen een niet-christelijke achtergrond. Elke pauze kwamen ze wel bij me binnen met hun vragen, en echt niet alleen de christenen.

Je merkte dat God de kinderen bereikte door middel van de boeken die ze lazen. Leerlingen kwamen naar me toe omdat ze in het boek dat ze lazen op een situatie waren gestuit waarin ze zelf verkeerden. Dan wilden ze daarover met me praten.”

Dachten de leerlingen eigenlijk wel serieus na over het geloof?

„Ze stonden er juist voor open, onder andere door de manier waarop de informatie werd geboden. Laat ik een voorbeeld geven. Er kwam een keer een leerling binnen: „Juf, ik moet voor Engels een boek lezen. Wat is het dunste boek dat u heeft? Ik heb namelijk een hekel aan lezen.”

Samen hebben we toen het dunste boek gezocht. Twee jaar later kwam ze weer binnen: „Ik heb twee maanden vrij, wat is het dikste boek dat u heeft, want de boeken die u hebt zijn zo boeiend.” En omdat in de meeste van die boeken een duidelijk christelijke boodschap doorklonk, was haar hart helemaal opengegaan voor Jezus. Ze was tegen dingen aangelopen waar ze voor die tijd nooit bij stil had gestaan en heeft uiteindelijk een heel duidelijke beslissing genomen.

Op een gegeven moment kwam ze bij me: „Juf, wilt u me helpen een kruisje te kopen, want dat hoort gewoon bij mijn beslissing.” Dat heb ik uit haar hoofd gepraat. Ze moest haar ouders eerst maar eens laten zien wat het geloof in haar heeft uitgewerkt. Een mens hoeft niet met uiterlijke tekens te gaan lopen.

Nu, jaren later, beseft ze dat ze het hun misschien nooit zal kunnen vertellen. Haar vader heeft het soort van aanzien waarbij het als een schande voor de familie wordt gezien als je kind van geloof verandert.”

Bustraan geeft nog een voorbeeld van het soort dilemma’s waar zulke kinderen voor komen te staan. „Een ander meisje vertelde me dat ze tegen haar moeder had gezegd dat ze niet meeging naar het jaarlijkse bezoek aan een bepaald heiligdom. Haar moeder zei echter: „Je moet en je zal.” Toen kwam ze bij me: „Juf, wat moet ik doen?” Daarop was mijn antwoord: „Joh, er staat inderdaad in de Bijbel dat je niet voor vreemde goden mag buigen, maar er staat óók dat je je ouders moet gehoorzamen. Jij zou kunnen overwegen om biddend te gaan en te laten zien dat je gaat omdat je je ouders wilt gehoorzamen, maar niet om het ritueel. Je moet steeds zoeken naar manieren om je ouders te laten merken wat er met jou is gebeurd. Als je overal tegenin gaat en je voortdurend schrap zet, heb je kans dat je ouders niets van je willen accepteren.” We hebben het er dagen over gehad van wat het beste is. Dat zijn heel moeilijke beslissingen voor zo iemand.”

Zijn er nooit ouders geweest die zich beklaagden over wat jullie de kinderen vertelden?

„Nee, want de ouders moeten als ze hun kind inschrijven een verklaring ondertekenen waarin ze ermee akkoord gaan dat hun kind de dagopening bezoekt en één keer in de week een uur Bijbelles krijgt. Bovendien probeerden we heel zorgvuldig te zijn met hoe we de blijde boodschap brachten: niet de nadruk leggen op wat wij als goed of fout zien in een religie, maar op de vrijheid en zekerheid van het eeuwige leven dat Jezus ons allemaal wil geven. Dat neemt meteen al een stuk achterdocht en tegenstand weg.

Via via hoorde je dan dat ouders tegen hun kinderen zeiden dat ze bij de dagopening hun vingers in hun oren moesten stoppen. Maar met liedjes vergaten ze dat en dan deden ze vanzelf mee. Ouders konden dus niets zeggen. Ze kozen ervoor hun kinderen naar een christelijke school te sturen.”

En dat is vanwege de kwaliteit?

„Ja, de school waar ik bibliothecaresse was had heel goede scores bij het landelijk examen. Wat ook meespeelde was dat er orde op die school was. Daar hechtten de ouders aan.”

Wat is voor u een dieptepunt in al die jaren geweest?

„De periode voorafgaand aan mijn burn-out is zonder meer een dieptepunt. Tegelijkertijd moet ik, als ik nu terugkijk, zeggen dat ik er enorm door ben veranderd en zie ik het niet meer als een dieptepunt. God heeft mij door die moeilijke tijd heen geholpen. Hij was er op het moment dat ik Hem niet zag. Hij heeft die zwarte periode een andere kleur gegeven.”

U hebt een deel van de burgeroorlog hier meegemaakt en de oorlog van 2006 tussen Israël en Hezbollah. Bent u optimistisch over de toekomst van het land?

„Ik hoop heel erg dat er niet opnieuw een oorlog komt. Ik moet wel zeggen dat er in 2006 meer openheid naar elkaar kwam, al haalt de huidige kabinetsformatie weer van alles naar boven. Bij de oorlog van 2006 werden de wijken met veel moslims harder getroffen dan de voornamelijk christelijke wijken van Beiroet. Veel lokale kerken en christelijke organisaties, waaronder het Bijbelgenootschap, hebben toen acties op touw gezet om de moslims te helpen. Hulpgoederen en kinderbijbels hebben we uitgedeeld. Bij de christenen maakte dat iets los van: „Hé, daar ligt ook een stukje van onze taak.” Daar waren alle christenen zich niet altijd van bewust. Het is: „Wij hier en zij daar.” De moslims kwamen anderzijds tot het besef dat christenen aardig kunnen zijn.”

U werkt al tientallen jaren in Libanon. U ziet uzelf hier ook in de toekomst werken?

„Dat kan ik moeilijk zeggen, maar voorlopig blijkbaar nog wel. Ik ben nog maar net bij het Bijbelgenootschap weg en op dit moment ben ik hard op weg naar een plek waar ik mijn gaven en ervaring het beste kan inzetten. Ik heb het idee dat ik door de jaren heen zo veel heb geleerd, daar wil ik graag anderen van mee laten profiteren. Het liefst train ik Libanese christenen, zodat ze zelf met die nieuwe vaardigheden aan de slag kunnen gaan. God weet waar ik het hardst nodig ben. Dat kan ik heel goed in Zijn handen laten.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer