Zin en onzin rond de was op zondag
”Opgroeien in een strenggelovig gezin”, stond er op de cover van het blad Leef! dat bij de apotheek lag. Het bleek te gaan om de jeugdherinneringen van Marion Pauw. Ze schrijft literaire thrillers en doet dat volgens de jury van de Gouden Strop buitengewoon verdienstelijk. Deze jaarlijkse prijs, die wordt uitgereikt voor het beste Nederlandstalige spannende boek, werd afgelopen zomer aan haar toegekend.
Aanleiding voor het interview in het apothekersblad was de verschijning van Marion Pauws boek ”Zondaarskind”. Dat gaat, zo vertelt de schrijfster in Leef!, over een vrouw van 80 die eindelijk voor zichzelf opkomt. Ze is haar hele leven onderdrukt. Altijd heeft ze moeten aanhoren dat ze niemand is en dat ze vooral haar mond moet houden. Aan het eind van haar leven staat ze op en breekt ze de ban.Waarom het blad het oog op Pauw heeft laten vallen wordt niet duidelijk. Nergens valt te lezen dat ze zich op de been weet te houden met een levenselixer of haar literaire successen heeft te danken aan een farmaceutische wonderpil. Maar goed, dat terzijde. Leef! moet ook vol.
In een uitgebreid interview weidt Marion Pauw uitvoerig uit over het geloof. Sinds ”Knielen op een bed violen” van Jan Siebelink is praten over je vroegere geloof terug van weggeweest. Het lijkt wel een hype, boeken van en gesprekken met ex-gelovigen. NRC Handelsblad drukte onlangs zelfs op de achterpagina een serie voorpublicaties af van het boek van een jeugdige Zeeuwse die schrijft over haar jonge jaren in een reformatorisch gezin.
Als het inderdaad een hype is, zou ik die niet kunnen plaatsen. Toen Maarten ’t Hart dertig jaar geleden begon te schrijven over zijn gereformeerde opvoeding, gebeurde dat op een moment dat velen juist afscheid van de kerk hadden genomen. Het was het tijdsgewricht waarin de grote kerken geteisterd werden door massale kerkverlating. Dat dan een schrijver met zijn boeken over het bonte gereformeerde leven furore maakt, laat zich verstaan.
Maar dat het thema nu opnieuw is ontdekt, lijkt me minder simpel te verklaren. De wereld die Jan Siebelink beschrijft, is mijlenver verwijderd van die van het grote, hedendaagse lezerspubliek. Het zal zich er hooguit aan vergapen zoals kinderen in een dierentuin vol uitheemse diersoorten of buitenstaanders bij de amish. En wat moeten NRC-lezers met de ervaringen van een Zeeuwse scholiere uit bevindelijk gereformeerde kringen? Of de lezers van het genoemde apothekersblaadje met de herinneringen van een schrijfster aan het kerkelijke milieu waarin ze is opgegroeid?
Zouden de religieuze groeperingen waarover het gaat maatschappelijk veel in de melk te brokken hebben of tienduizenden kinderen een jeugdtrauma bezorgen, dan zou die belangstelling nog wel invoelbaar zijn.
Maar eerder is het omgekeerde waar. Religie mag dan wel in zijn, het is als gezaghebbende factor in de marge van de samenleving beland. En dat de jeugd zou worden geïntimideerd of zelfs gehersenspoeld is ook niet echt aan de orde, want jongeren worden alleen maar mondiger en laten zich heus niet meer van alles aanleunen. Een merkwaardig verschijnsel dus, die hype.
Er is blijkbaar ook sprake van het op één hoop gooien. Want anders dan de aankondiging op de cover van het apothekersblaadje doet vermoeden, is Marion Pauw niet opgegroeid in een bevindelijk maar in een evangelisch nest. ”De happy clappy-gemeente” omschrijft ze de kerk waar ze bij hoorde, want er werd volgens haar uitbundig geklapt terwijl in de gangpaden 40-plussers stonden te dansen. Voor onze begrippen bevindt dit milieu zich op een lichtjaar afstand van de kringen waarin Jan Siebelink opgroeide, maar uit de gebezigde termen valt op te maken dat ook het evangelisch segment al tot de strenggelovige sector wordt gerekend.
Ik moet er wel bij zeggen dat het de schrijfster er niet om te doen is haar religieuze afkomst belachelijk te maken. Volgens mij kunnen we ook nog wel iets van haar opsteken.
Ze legt uit dat ze steeds meer moeite kreeg met de vele regels en regeltjes. „Zelfs de smurfen werden als occult gezien en waren derhalve verboden”, herinnert ze zich.
Volgens haar geldt die regelzucht voor veel orthodoxe religies. „Geloven zou moeten gaan over de relatie met God. Maar het probleem is dat strenge religies meestal omgeven zijn door allerlei regels en geboden die gaandeweg belangrijker zijn geworden dan het geloof zelf. Ik denk aan de orthodoxe Joden, die weigeren een ongestelde vrouw aan te raken. Maar ook aan strenge boeddhisten die zeggen dat je kanker hebt gekregen omdat je in je vorige leven iets verkeerd hebt gedaan. Als mensen kracht kunnen putten uit een geloof, dan vind ik dat prachtig. Maar waar het volgens mij misgaat, is bij alle regels die we elkaar opleggen. De verboden.”
En: „Als je zegt: Gij zult niet doden, dan denk ik: logisch. Je gaat niet zeggen: Steek iedereen maar overhoop. Daar worden we ook niet gelukkiger van, toch? Over dat soort regels heb ik het niet. Ik bedoel de individu-onderdrukkende regeltjes. De regeltjes die eigenlijk helemaal nergens op slaan. Zoals: Je mag de was niet ophangen als het sabbatdag is. Waarom niet? Daar doe je toch geen vlieg kwaad mee?”
Ze zegt er nog meer over, maar het zal duidelijk zijn dat ze hier een punt heeft. Als regels belangrijker zijn geworden dan de centrale boodschap, is het foute boel.
Wat die was op zondag betreft moest ik denken aan een verkiezingsleus van het toenmalige GPV (later opgegaan in de CU): ”Opdat het u welga”. Bijbelse leefregels hebben tot doel een beschermend schild aan te leggen. Dat schild hebben we nodig omdat het anders een janboel wordt. Zodra die notie uit het oog verdwijnt, worden regels ervaren als een zinloos juk.
De inzet moet niet zijn om wasophangers te betrappen en vervolgens als grote zondaars aan de muur te spijkeren. Dat is niets minder dan een ontsporing. Waar het om gaat, is het belang van het beschermende schild duidelijk te maken en uit te dragen. Dat is bij Marion Pauw niet gelukt en als u het mij vraagt, is ze niet de enige.