„Blootleggen massagraven Srebrenica gaat te traag”
Van de bij het Instituut voor vermiste personen in Bosnië bekende massagraven rond Srebrenica wordt er elk jaar slechts één geopend. Daardoor duurt de onzekerheid voor de nabestaanden onnodig lang.
Dat zei Mirsad Tokaca, directeur van het Bosnische Centrum voor Oorlogsdocumentatie in Sarajevo, donderdag tegen de Servische krant Politika.„Als ze bij dat instituut weten dat die graven er zijn, waarom wachten ze dan elke keer tot 11 juli met openen en dan nog van slechts één graf”, zo vraagt Tokaca zich af.
Elk jaar wordt in Srebrenica herdacht dat op 11 juli 1995 de toenmalige moslimenclave door het leger van de Bosnische Serven onder leiding van generaal Ratko Mladic werd veroverd. Dat leidde in de dagen erna tot de dood van naar schatting 7000 moslimmannen. Velen van hen zijn standrechtelijk door de Serven doodgeschoten.
Volgens Tokaca hebben de mensen van het Instituut er kennelijk geen belang bij dat het opgraven en identificeren van de slachtoffers sneller verloopt. Ook het Internationaal Comité voor Vermiste Personen (ICMP) werkt volgens hem te langzaam.
Woordvoerster Jasmina Mameledzija van de ICMP in Sarajevo wijst deze kritiek echter van de hand. „Het is waar dat we weinig pathologen voor de identificatie hebben. En voor de familie gaat het altijd te langzaam. Maar in vergelijking met alle andere landen waar dit soort activiteiten plaatsvinden, zijn we met ruim 20.000 opgeloste gevallen in Bosnië zeer succesvol.”
Oud-premier Kok, die in 2002 opstapte na de publicatie van het NIOD-rapport over Srebrenica, werd later dat jaar commissaris bij de ICMP.