„Zonder mijn dochters kom ik om”
Maria huilt hartverscheurend. De Iraanse stoot oosterse klanken uit in het Farsi, de taal van de Perzen. Haar man Achmed (66) vertaalt haar gelaten in correct Nederlands.
Achmed kwam tien jaar geleden halsoverkop naar Nederland en doorstond rechtszaak na rechtszaak om hier te mogen blijven. Zijn vrouw en dochters liet hij noodgedwongen in Iran achter. Sinds vorig jaar is zijn vrouw Maria (58) bij hem. Maar hun dochters Barbera en Anna zijn nog in Iran. Maria wil terug, want de Nederlandse overheid staat gezinshereniging niet toe. Voor Maria’s leven wordt bij terugkeer gevreesd. Achmed, die in Iran van moslim christen werd, blijft dus voor altijd in Nederland. Hem zou in zijn vaderland zeker de dood wachten.
Terwijl Maria huilt, doet Achmed alle moeite zijn tranen te bedwingen. „Onze dochters hebben geen enkele bescherming daar”, klaagt het echtpaar. De beide dochters zijn 25 en 28 jaar. „Ze worden gediscrimineerd omdat ze ook christen zijn, ze worden geweerd uit de Iraanse overheidsdienst.” Bij particulieren kunnen ze wel aan de slag maar worden ze onderbetaald. „Een christen heeft geen rechten en wordt uitgebuit in ons islamitische land.”
Toen we in 1996 Achmed voor het eerst ontmoetten, was hij een schichtig bewegende, nerveuze man die doodsbenauwd was. Journalisten mét fototoestel vormden voor hem zo ongeveer het verlengstuk van de gevreesde Iranese geheime dienst, die zijn machtige tentakels uitstrekt tot in Nederlandse asielzoekerscentra.
Het eenpersoonsappartement van 6 bij 4 meter is via een stenen trap te bereiken. In die ruimte bevinden zich een keukenblok, een eettafel met stoelen en een kast. Een eenpersoonsbed, met pal er tegenaan een koelkast, en een tweezitsbankje maken het interieur compleet. Het bankje blijkt meteen ook het bed van Achmed te zijn. In de kamer staan uitsluitend spulletjes van de rommelmarkt.
Maria raakt overstuur als ze vertelt dat, óf de geheime dienst óf moslimextremisten, in hun stad een negental meisjes heeft vermoord. „Ze gooiden hun lichamen achter ons huis in de rivier.”
Maria vertelt: „Achmed was al in Nederland. In onze buurt wonen uiteraard vooral moslims. Enkelen, onder wie wij, gingen tot het christendom over. Ze hebben die vrouwen vermoord om moslims zo bang te maken dat ze geen christen durven te worden.”
De moeder stopt even. „Onze dochters hebben al zo veel meegemaakt. De jongste werd door het regime gedwongen te trouwen omdat ze op straat liep met een man.” Een tranenvloed onderbreekt haar verhaal.
Het echtpaar blijkt niet meer in staat goed uit zijn woorden te komen. We bellen een tolk, die het Farsi vertaalt. De mobiele telefoon gaat van oor tot oor. Het verhaal komt met horten en stoten. „Toen vader vluchtte, werden de meisjes gediscrimineerd, op school, op straat. Barbera mocht in de klas niet meer uit de kraan drinken. Ze werd als onrein beschouwd. Ze kon dit niet aan en is van school gegaan.” De drie jaar oudere Anna, toen 19, ging werken maar moest onderbetaalde banen aanvaarden. „We hebben haar toen particulier onderwijs moeten geven.”
Enkele jaren geleden kwam Barbera thuis van haar werk. „Ze kwam met een goedkoop particulier taxibusje en stapte als laatste uit. Het paramilitaire buurtcomité, fel gebeten op het christenmeisje, hield haar aan. De chauffeur overkwam hetzelfde. Als een man samen met een vrouw -terwijl ze niet getrouwd zijn- in één auto zitten, is dat in Iran onacceptabel. Het stel werd gedwongen te trouwen. De chauffeur van de taxi kreeg zeventig stokslagen. Na 48 uur hechtenis kwam Barbera vrij en werd het huwelijk met de moslim afgedwongen.”
De jonge chauffeur bleek helemaal geen behoefte te hebben aan een onwillige christenvrouw. „Ze spraken direct na de huwelijksvoltrekking af te scheiden en niet bij elkaar te gaan wonen. Hij bewilligde pas als zij schriftelijk afzag van de bruidsschat, die de familie kan eisen bij scheiding. Dat zij ooit nog een geschikte man zal vinden, zeker nu haar vader haar niet kan begeleiden, kan ze vergeten.”
Maria probeert haar tranen de baas te worden. „Wat wordt er van mijn dochters?” roept ze vertwijfeld uit. Achmed vult aan: „Het zijn intelligente meisjes die hard willen werken en hun hand nooit zullen ophouden bij de sociale dienst.”
Achmed ziet het lot van zijn dochters als een straf, als vergelding die hij zelf ontliep. De zorgen laten hem geen moment los. Beide echtelieden waren gezond toen ze in ons land kwamen. Hun advocate, mevrouw mr. E. H. F. van ’t Hoff laat, met hun instemming, het medisch dossier zien. Medicijnen tegen hoge bloeddruk, antidepressiva, tal van andere medicatie. Maria: „Ik droom veel. Ik zie dan, in plaats van die vermoorde meisjes mijn dochters liggen.”
Achmed laat het besluit van de visadienst zien. Daaruit blijkt dat de dochters niet naar Nederland mogen komen. Het huwelijk van de dochter staat daar zwart op wit. De Nederlandse overheid meent dat het feit dat ze bij haar moeder en zuster thuis is blijven wonen, niet wordt gestaafd door bewijsstukken. Daarom gaat het ministerie van Buitenlandse Zaken ervan uit dat ze tijdens haar huwelijk uithuizig was en dat gezinshereniging daarom niet aan de orde is.
Het ministerie stelt zelfs dat als christenen, in dit geval twee bij elkaar wonende zusjes, het in Iran moeilijk hebben, daarom nog niet tot gezinshereniging kan worden overgaan. Anna heeft haar zus nog. Daarom is ze, zo staat in het besluit, dus niet verstoken van sociale contacten.
Mr. Van ’t Hoff wijst nog een andere passage aan: Dat de ouders hier in Nederland ziek worden van ellende als zij aan het lot van hun dochters denken, is niet erger dan normaal in zulke gevallen, vindt het ministerie. „Hoe ziek van ellende moet je zijn, hoe hoog je bloeddruk, voor het erger is dan normaal? Wat is normaal? Wie bepaalt dat?”
Gaat Maria terug naar haar dochters? Gaat zij het lijden, de gewisse vervolging en discriminatie tegemoet? Achmed kan haar niet volgen. „Ik kan niet terug. Mij wacht de dood. Ik moet steeds denken aan mijn buurman in Iran. Hij werd christen en zijn hoofd werd in de koelkast terug gevonden. Door zijn zoontje. Ik mag het martelaarschap niet zoeken. Misschien moet ik hier in eenzaamheid sterven.”