Jeugdzorg
Het heeft even geduurd, maar uiteindelijk kreeg minister Rouvoet het woord deze week dan toch uit zijn mond: stelselherziening. Begin volgend jaar hoopt de bewindsman zijn visie te schetsen op de toekomst van de jeugdzorg in ons land, waarbij, zo beloofde hij eergisteren, „ingrijpende wijzigingen” geen taboe meer zijn. In de verkokerde jeugdzorgsector kan dus volgend jaar wel eens een flinke bries de kop opsteken. En wie weet een storm.
Al jaren is bekend dat de jeugdzorg kampt met forse problemen. Zo was de wachtlijstproblematiek –kinderen met een indicatie die langer dan negen weken moeten wachten op de opname of de start van een behandeling– ook staatssecretaris Ross, die Rouvoet voorging als portefeuillehouder Jeugdzorg, een doorn in het oog. Dat het succes van Rouvoets beleid vooral wordt afgemeten aan de mate waarin hij erin weet te slagen deze wachtlijsten terug te dringen, is inmiddels duidelijk. Ook voor de minister zelf: toen de oppositie vorig jaar op hoge toon het wegwerken van die lijsten eiste, beloofde Rouvoet dat en verbond hij aan die belofte zijn politieke lot.Anders dan eergisteren, nam hij het woord stelselherziening tot nu toe echter nog niet in de mond. Sterker nog, als het aan de bewindsman lag zou zo’n herziening er in zijn bewindsperiode ook niet komen. De energie die dat kostte, kon, zo luidde destijds zijn redenering, beter aan probleemkinderen worden besteed.
Voor die zienswijze kreeg Rouvoet kort na zijn aantreden het voordeel van de twijfel. Eigenlijk was de sector de vorige stelselherziening, waarbij de Bureaus Jeugdzorg van hulpverleningsinstanties veranderden in organisaties die vooral diagnosticeerden, indiceerden en doorverwezen nog maar nauwelijks te boven, zo viel her en der te beluisteren.
Nadien is de bewindsman echter herhaalde malen flink onder vuur genomen. Elektronische dossiers en indexen zijn misschien geschikt om kindermishandeling te voorkomen, maar gedragsproblemen rond ADHD, dyslexie of echtscheidingsperikelen komen hulpverleners er niet mee op het spoor, waarschuwden de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg en de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling onlangs. Die kritiek kwam aan, vooral omdat diverse hoogleraren niet zo lang daarvoor ook de meerwaarde van de Centra voor Jeugd en Gezin in twijfel hadden getrokken. Ouders van kinderen met gedragsproblemen krijgen daar geen hulp, maar dreigen er slechts een doorverwijzing te krijgen, zo waarschuwden zij.
Hoe effectief is Rouvoets beleid? Dat is in feite de vraag waar het critici om gaat. Helder is dat de minister lang heeft volgehouden dat er binnen hetbestaande stelstel nog afdoende ver-beteringen vielen te realiseren. Giste-ren kwam hij daarvan terug en presen-teerde hij een nieuwe organisatie van de jeugdzorg –meer hulp aan huis in plaats van in instellingen– als oplossing. Met het eind van zijn eerste ter-mijn in zicht is dat wat laat, ook omdat het de vraag is of het kabinet nog in deze periode over zo’n stelselherziening kan beslissen. Daarbij roept de nieuwe aanpak ook vragen op. Is het realistisch om kinderen in een problematische thuissituatie thuis hulp te geven? Welke kosten voor persoonlijke begeleiding zijn daarmee gemoeid?
Het zou misplaatst zijn te suggereren dat de ferme taal die Rouvoet deze week plotseling bezigde, alleen is ingegeven door de wens visie en daadkracht uit te stralen. Zeker zo lang nog onbekend is hoe zijn volledige toekomstvisie eruit ziet en of de sector er heil in ziet. Maar dat of deze minister of een opvolger het hoofdpijndossier dat jeugdzorg heet, zal meenemen in een volgende periode staat vast. Daarover zal, ook bij de bewindsman, weinig tot geen twijfel bestaan.