Yankees begrijpen dat Jan-Kees koolsla eet op de slee
Er is een goede kans dat een Noord-Amerikaan de zin ”Jan-Kees eet koolsla op de slee” vrijwel woordelijk kan verstaan, al zal hij veronderstellen dat Jan-Kees een Yankee is.
Dat stelt taalkundige N. van der Sijs, die de 246 leenwoorden die het Amerikaans heeft geleend van het Nederlands heeft beschreven in haar boek dat deze maand verscheen.Volgens Van der Sijs lijkt een aantal van 246 leenwoorden weinig, maar ze wijst erop dat de Britse taal ondanks elf eeuwen contact met Nederland maar 500 Nederlandse leenwoorden kent. De betrekkingen van Nederland met Noord-Amerika beslaan een periode van ‘slechts’ 400 jaar.
Nederlanders die naar de Verenigde Staten trokken, waren over het algemeen van eenvoudige komaf. Daarom hebben de leenwoorden meestal betrekking op alledaagse zaken, zoals voedingsmiddelen (cookie), huisraad (sleigh) en speelgoed (skate). Sinterklaas, geëxporteerd door emigranten, heet aan de andere kant van de oceaan nog steeds Santa Claus.
Oude documenten tonen volgens Van der Sijs dat de Amerikanen in eerste instantie ook de Nederlandse woorden voor staatsinrichting gebruikten, zoals ”burgomaster”, ”burgher” en ”stadt-house”.
Het woord ”dope” was aanvankelijk een leenwoord om een aardappelsaus aan te duiden. Het heeft zich in het Amerikaans ontwikkeld tot een aanduiding voor een ”dik mengsel” (van opium) en werd een algemene aanduiding voor verdovende middelen. Het is nu officieel terug in het Nederlands als gangbaar woord voor drugs.