Bron van persoonlijke geschiedenis
We weten weinig van onze kinderjaren. De tijd vervaagt beelden van vroeger en herinneringen zijn vaak niet betrouwbaar. Toch is juist die kindertijd bepalend voor wie we als volwassenen zijn. Het is de bron van onze persoonlijke geschiedenis. Gerrit Breeuwsma gaat in ”Het vreemde kind” op zoek naar deze bron.
”Het vreemde kind” is niet zozeer het rare of buitenissige kind, maar vooral het onbekende kind. De auteur, die als ontwikkelingspsycholoog verbonden is aan de Rijksuniversiteit van Groningen, geeft aan dat hij op zijn zoektocht naar het onbekende kind geen duidelijke, rechte lijn volgt. Hij werkt niet naar antwoorden toe, maar maakt steeds omweggetjes en uitstapjes met als doel uiteindelijk meer over het kind te leren.Natuurlijk hebben talloze pedagogen en psychologen ”het kind” aan onderzoek onderworpen. Toch zeggen de resultaten hiervan volgens Breeuwsma weinig over het individuele kind, omdat het vooral over grote groepen gaat waaruit gemiddelden zijn genomen. Bovendien gaat het in de wetenschap vaak over kinderen die drager zijn van een bepaald kenmerk of kampen met een gedragsprobleem, maar niet over het specifieke kind. Zo zijn er kwetsbare, onhandige, moeilijk opvoedbare of begaafde kinderen. Maar wie is het kind hierachter?
Breeuwsma gebruikt uiteenlopend materiaal op zijn zoektocht en stelt onder meer kinderen die werkelijk bestaan hebben aan de orde. (Auto)biografieën bevatten vaak heel interessant materiaal. Bijvoorbeeld die van de jongen die tot zijn twaalfde jaar in de bossen opgroeide en zich daarna moest zien aan te passen aan de mensheid. Of van popster Michaël Jackson die in zijn kinderjaren mishandeld werd. Of die van Darwin die de gedragingen van zijn zoon minutieus beschreef en een vader bleek te zijn die op handen en voeten door de kamer kroop, ook als er bezoek was. Of van dr. Spock, die wel prachtige opvoedboeken schreef, maar geen goede relatie met zijn eigen kinderen wist op te bouwen.
Literatuur
Op de zoektocht naar het vreemde kind, laat Breeuwsma ook de fictie aan bod komen. Hij beschrijft diverse hoofdpersonen uit de literatuur en laat zien met welke dilemma’s zij te maken hadden. Ook dit levert interessante informatie op, want het maakt duidelijk hoe een schrijver tegen een kind aankijkt.
Tussen al deze verhalen door geeft de schrijver cultuurhistorische uiteenzettingen. Dat zet je als lezer aan het denken, omdat je net even anders naar vanzelfsprekendheden gaat kijken.
De auteur zet op een rij hoe men in de loop van de geschiedenis anders ging kijken naar bijvoorbeeld de manier van wetenschapsbeoefening, naar de plaats van het kind in de maatschappij, en hoe de visie op het kind en de rol van opvoeders hierin veranderde. Als lezer vraag je je af: hoe zie ik het zelf? Je wordt je ervan bewust dat je het kind vooral in het licht van zijn toekomst ziet, wie hij later zal worden. Kinderen zijn permanent in verandering en opvoeders zijn erop gespitst dat alles een betekenis heeft voor later. Spelen is vooral zinvol als het kind daarvan iets leert voor later. Maar mag het kind ook gewoon kind zijn zonder te presteren?
Naarmate het boek vordert, wordt het vreemde kind niet bekender. Het kind hult zich in nevelen. Zoals prachtig op de voorkant is verbeeld: een kind met vaagheid omhuld. De auteur geeft aan dat het hem niet gaat om het trekken van conclusies. De lezer is onderweg geweest en heeft een veelheid aan personages en deskundigen de revue zien passeren. Maar het kind is een mysterie gebleven.
Van deze opzet moet je als lezer houden. Wie dat niet doet, zoekt tevergeefs naar antwoorden en blijft met een onbevredigend gevoel zitten. Het boek is niet zozeer een ontwikkelingpsychologisch boek, maar heeft een cultuur-historische insteek.
Eigen tempo
Met dit alles heeft de auteur wel een boodschap. Hij pleit ervoor dat een kind zichzelf mag zijn. Hij zet vraagtekens bij de ontwikkeling dat opvoeders hun kind steeds dichter op de huid gaan zitten. Continue bereikbaarheid via het mobieltje, voorschoolse leerprogramma’s, leerlingvolgsystemen in het basisonderwijs die onmiddellijk ingrijpen mogelijk maken… Waar blijft de ruimte voor een kind om zich in een eigen tempo te ontwikkelen?
Een kind wordt gehinderd als hij naast allerlei maatstaven van gemiddelden wordt gelegd. Het zou de rust moeten krijgen om een eigen persoonlijkheid te vormen. Wordt het geen tijd om minder geobsedeerd te raken door de opvoeding, en niet te streven naar het perfecte moederschap en het perfecte kind?
Dit pleidooi is een goed antwoord op het mogelijk doorschieten van de zorg voor kinderen. Afwijkingen worden al snel geproblematiseerd en kinderen krijgen aparte programma’s om hen bij te spijkeren. Dat kan kinderen een ongewenste uitzonderingspositie geven, waarbij ze zich niet geaccepteerd voelen zoals ze zijn.
Anderzijds is het goed om kinderen op hun eigen niveau te benaderen en daarbij is wel weer nodig dat we weten waar ze precies zitten. Hierin biedt het stellen van een goede diagnose juist wel weer antwoord. Via de ontwikkelingspsychologie wordt het kind dus toch bekender.
N.a.v. ”Het vreemde kind”, door Gerrit Breeuwsma; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2009; ISBN 978 90 351 3245 0; 368 blz.; € 27,95.