Bemoeienis VS met Midden-Oosten
Toen Groot-Brittannië na de Eerste Wereldoorlog aan Woodrow Wilson voorstelde om de erfenis van het ingestorte Ottomaanse Rijk in het Midden-Oosten te verdelen, wees de Amerikaanse president die suggestie nog beleefd van de hand. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de Amerikaanse invloed in de regio echter alleen maar gegroeid, zij het met wisselende interesse van het zittende staatshoofd.
President Truman aanvaardde in 1947 het delingsplan van de VN, dat voorzag in de verdeling van Palestina tussen Joodse en Arabische inwoners.In 1956 vochten Israël, Frankrijk en Groot-Brittannië de Suezoorlog met Egypte uit. Onder druk van de Sovjet-Unie maakte president Eisenhower een einde aan het conflict.
President Kennedy stond vooral bekend om zijn desinteresse voor het Midden-Oosten. Hetzelfde gold voor Lyndon Johnson, die zijn aandacht op de oorlog in Vietnam moest richten. In 1967 kreeg hij het Midden-Oosten toch op zijn agenda, toen de Zesdaagse Oorlog uitbrak. Johnson bracht de Amerikaanse Zesde Vloot in de hoogste staat van paraatheid, maar haalde Israël ook over een bestand in acht te nemen.
Richard Nixon zag zich in 1973 gedwongen het Amerikaanse leger opnieuw in de hoogste staat van paraatheid te brengen, toen de Jom Kipoeroorlog uitbrak en een confrontatie met de Sovjet-Unie dreigde. In de jaren daarna was de wereld getuige van de beroemde pendeldiplomatie van Henry Kissinger. Hij wist een bestand te bewerkstelligen tussen Israël en Syrië, en later ook tussen Israël en Egypte.
De regering-Carter beleefde zowel een historisch hoogtepunt als een dramatisch dieptepunt in het Midden-Oosten. Onder Carter kwam het Camp Davidakkoord tussen Israël en Egypte tot stand, maar mislukte ook de bevrijding van gijzelaars in de ambassade in Teheran.
Ronald Reagan was een warm voorstander van de uitbreiding van Joodse nederzettingen in de Palestijnse gebieden.
Het presidentschap van George Bush sr. stond vooral in het teken van de Golfoorlog tegen Irak. Met het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen hield hij zich nauwelijks bezig. Zijn opvolger Bill Clinton stond in 1993 aan de wieg van de Osloakkoorden, die vergaande autonomie voor de Palestijnen beoogden. Onder Clinton mislukte in 2000 echter ook het Camp Davidoverleg tussen Rabin en Arafat.
George W. Bush bezocht Israël pas in het laatste jaar van zijn presidentschap, ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van de Joodse staat. Hoewel hij bezwoer dat hij een vredesakkoord zou faciliteren, is daar nooit iets van gekomen. Aan Obama de taak om dat goed te maken.