Kabinet is benauwd voor kiezer
Qua toonzetting zijn er opmerkelijke verschillen tussen de Troonrede van dit jaar en die van 2008. Vorig jaar klonk er nog een groot optimisme in door. „Nederland kan zelfbewust en met vertrouwen inspelen op de hoge eisen die momenteel aan ons worden gesteld”, zo luidde de openingszin. Verder werd geconstateerd dat de Nederlandse economie er relatief goed voorstond. De werkloosheid was laag en het pensioenstelsel solide.
Thans is de toon een stuk somberder. Maar daarmee wel reëler. Vorig jaar waren Troonrede en Miljoenennota op Prinsjesdag al volstrekt achterhaald. Een aantal dingen die men de koningin toen liet zeggen, sloegen in feite nergens meer op. Een dag eerder was de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers omgevallen. Het Amerikaanse financiële stelsel wankelde en dreigde de rest van de wereld in zijn val mee te slepen.Vorig jaar meldde de Troonrede dat de regering streefde naar een overschot op de begroting. Inmiddels hebben we te maken met een dramatisch begrotingstekort en een fors gestegen staatsschuld. Het zal jaren duren voor die weer op orde zijn. Ook de werkloosheid is, zeker in bepaalde bedrijfstakken en bepaalde regio’s, fors opgelopen en zal nog verder stijgen.
Het mag zijn dat de meeste Nederlanders tot dusver in hun portemonnee weinig of niets hebben gemerkt van de economische crisis, in werkelijkheid heeft er een duidelijke verarming plaatsgehad. Een verarming die de rijksoverheid dit jaar voor haar rekening heeft genomen en ook volgend jaar nog zal compenseren, maar die onvermijdelijk een keer aan de burger zal worden doorberekend.
Nationale verarming
Die doorberekening is ongetwijfeld een pijnlijke zaak, maar ook een die vooral op het bord komt te liggen van het volgende kabinet. Dat zal de komende kabinetsformatie er niet makkelijker op maken. Overigens is het terecht dat het huidige kabinet ervoor gekozen heeft om primair de dreigende vraaguitval af te remmen en tegen te gaan. Door dit neokeynesiaanse beleid kon een herhaling van de dramatische wereldcrisis uit de jaren dertig van de vorige eeuw, met zijn grote en langdurige werkloosheid, voorkomen worden.
Maar dat neemt niet weg dat er een nationale verarming heeft plaatsgevonden. De economische groei van jaar op jaar waarmee we zo vertrouwd waren, is onverwacht omgeslagen in een achteruitgang. Ons welvaartsniveau is teruggezakt tot het peil dat we aan het begin van deze eeuw bereikt hadden.
Nu kon dat erger. Zo beroerd hadden we het in die jaren toch niet. En we zitten, ook wanneer de overheid straks de gevolgen van de crisis aan de burger gaat doorberekenen, altijd nog mijlenver boven het welvaartsniveau waar velen in Afrika genoegen mee moeten nemen.
AOW-debat
Toch is het nooit eenvoudig om mensen zo ver te krijgen dat ze zonder morren een beperkte teruggang in welvaart of pensioenrechten accepteren. Dat blijkt wel uit de inmiddels in brede kring gevoerde AOW-discussie.
Daarbij moeten we ons realiseren dat in de afgelopen decennia bij velen het beeld was ontstaan dat het alleszins redelijk is om met 60 of 62 jaar te stoppen met werken. Die VUT-regelingen zijn inmiddels in hoog tempo versoberd en afgeschaft. Dit riep al veel maatschappelijke weerstand op, met name bij oudere werknemers.
Inmiddels staat de AOW-gerechtigde leeftijd ter discussie. Sinds mensenheugenis was 65 de leeftijd waarop mensen met pensioen gingen. Nu wordt ook dat verworven recht aangetast!
Hoewel je dergelijke reacties alleszins kunt begrijpen, is en blijft het jammer dat de regering het dit voorjaar niet aandurfde om zich duidelijk uit te spreken voor een geleidelijke verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Nu is de omweg van de Sociaal-Economische Raad (SER) gekozen, terwijl men kon weten dat die in deze heikele kwestie toch niet tot een eensluidend standpunt zal komen.
Minderheidskabinet
Trouwens, ook in de jongste Miljoenennota zien we dat het kabinet het niet aandurft knopen door te hakken. Op langere termijn moet er ingrijpend bezuinigd worden, maar de vraag hoe, schuift men graag vooruit. Daarvoor worden nu allerlei ambtelijke werkgroepen ingesteld.
Ongetwijfeld heeft dat te maken met de zwakke positie van het kabinet. De dragende partijen weten in de opiniepeilingen slechts een minderheid van de kiezers achter zich. Zij liggen onder vuur, niet alleen van Wilders, maar ook van de SP en D66. Zeker de PvdA moet de komende verkiezingen met vrees en beven tegemoetzien. En hoe het met het CDA zal aflopen, is ook hoogst onzeker.
Dat maakt het kabinet benauwd om te kiezen voor impopulaire maatregelen, ook al zijn die eigenlijk onvermijdelijk. De AOW-gerechtigde leeftijd is daar een van. Een ander voorbeeld is de hypotheekrenteaftrek.
Verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd is een logisch gevolg van de langere levensduur. Toen een halve eeuw geleden de AOW werd ingevoerd, werden mensen gemiddeld minder oud. Het is aannemelijk dat de stijging van de gemiddelde levensverwachting (en daarbij gaat het met name om de levensverwachting op 65-jarige leeftijd) voorlopig nog blijft doorgaan.
Dat gevoegd bij het feit dat de naoorlogse geboortegolf binnenkort 65 wordt, betekent dat steeds meer mensen steeds langer van hun AOW (en pensioen) genieten. Geen wonder dat de betaalbaarheid dan een probleem wordt. In de komende dertig jaar verdubbelt het aantal 65-plussers.
De afgelopen decennia was het zo dat de gemiddelde levensverwachting van mensen op 65-jarige leeftijd elk jaar met een maand toenam. Zou die trend zich voortzetten, dan betekent dat dat er, bij een geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd met een maand per jaar, in feite niets verandert. Mensen kunnen –gemiddeld genomen– nog even lang van hun AOW genieten als voorheen het geval was.
Toch stuiten plannen om tot zo’n geleidelijke verhoging over te gaan op veel verzet. De FNV is duidelijk tegen. Vandaar dat de PvdA benauwd is om deze ingreep in de AOW te steunen. Straks lopen de SP en Wilders bij de verkiezingen weg met de stemmen van haar ontevreden arbeidersachterban.
Laaggeschoolden
Met name uit de hoek van de FNV en de SP wordt aangevoerd dat een verhoging van de AOW-leeftijd onrechtvaardig is ten opzichte van laaggeschoolde handarbeiders. Die zijn al vroeg begonnen met werken en leven nu eenmaal gemiddeld korter. Maar als dat een argument moet zijn, dan is de huidige regeling eveneens oneerlijk. Ook nu profiteren laaggeschoolden korter van de AOW dan anderen.
Die kortere levensduur van laaggeschoolden heeft zowel te maken met het verrichten van zwaar werk als met een ongezonde leefstijl. Veel van hen roken fors, drinken te veel, eten te veel en vaak ongezond en bewegen te weinig. Uiteraard heeft ook dat weer allerlei achtergronden en verklaringen.
In allerlei discussies is ook de gedachte opgeworpen om mensen die zwaar werk verricht hebben, eerder AOW toe te kennen. Maar wat valt onder zwaar werk? Naast lichamelijk zwaar werk is er ook werk dat in psychisch opzicht slopend is.
Ook de gedachte om de AOW te koppelen aan een bepaald aantal arbeidsjaren, roept meer problemen op dan zij oplost. Afgezien van de vraag of iemands arbeidsverleden na 40 of 45 jaar nog zo makkelijk is te documenteren, is er de vraag hoe je dan bijvoorbeeld omgaat met parttimebanen. En wat doe je met zelfstandigen die beweren dat ze jarenlang wel 60 uur per week gewerkt hebben? En waarom zou het werk van een huisvrouw in de opvoeding en verzorging van haar kinderen niet gehonoreerd worden?
Voor 1 oktober moet de SER met een eensluidend advies komen. Slechts weinigen rekenen daarop. Het kabinet zou dan voldoende daadkracht moeten hebben om inzake de AOW zelf een beleidslijn uit te zetten en aan de Kamers voor te leggen.
Daarbij zou de invoering van een flexibele AOW-leeftijd, waarbij mensen er zelf voor kunnen kiezen om wat eerder of wat later AOW te krijgen, een psychologisch belangrijke tegemoetkoming kunnen zijn. Maar als 67 jaar als uitgangsleeftijd wordt genomen, betekent het wel dat wie voor 65 jaar kiest (en dus een lagere maandelijkse AOW-uitkering krijgt) een redelijk aanvullend pensioen moet hebben wil hij rond kunnen komen.
Drastisch inperken
Ook zonder de economische crisis zou er reden geweest zijn om de AOW-gerechtigde leeftijd te verhogen. De groeiende demografische druk (de verhouding tussen het aantal gepensioneerden en werkenden) noopt daartoe. Dat met die verhoging de gewone man nu de dupe wordt van de ongelimiteerde hebzucht van de bankiers is dus maar ten dele waar.
Overigens is en blijft er alle reden om strengere eisen te stellen aan de financiële sector en met name de volstrekt uit de hand gelopen bonuscultuur drastisch in te perken. Maar gezien de sterke internationale verwevenheid van het financiële stelsel zijn dat zaken die Nederland niet in z’n eentje kan bereiken. Daarvoor zijn de EU en de G20 meer geschikt.
In alle landen en in alle lagen van de maatschappij geldt helaas dat veel mensen zich in hoge mate laten leiden door de begeerte naar meer inkomen, meer bezit en meer luxe. Dat beperkt zich niet tot bankiers en topfunctionarissen in het bedrijfsleven. Maar waar elders deze verlangens botsen op de economische werkelijkheid van alledag, geven de absurde beloningen die aan de top van grote concerns geïncasseerd worden, de indruk dat op dat niveau de rem eraf is.
Juist aan de top blijken tevredenheid en matigheid onbekende begrippen te zijn. Dat is niet alleen een persoonlijk, maar ook een maatschappelijk probleem. De drang naar kortetermijnsuccessen (onder meer op de beurs) bedreigt de stabiliteit van ons economisch systeem. Bovendien wakkeren dergelijke extreem hoge beloningen de maatschappelijke onvrede aan.
Postchristelijke cultuur
De problematische toestand van de overheidsfinanciën moet ons niet doen vergeten dat er meer is in het leven dan geld en goed. Er zijn meer dingen in ons land om ons zorgen over te maken, variërend van de slepende oorlog in Afghanistan tot het wangedrag van Marokkaanse en Antilliaanse jongeren; van de ingrijpende klimaatcrisis tot de groeiende kloof tussen burgers en politici.
Steeds duidelijker wordt ook dat we leven in een maatschappij waar fundamentele Bijbelse waarden niet meer erkend en gerespecteerd worden. Dat geldt voor huwelijk en gezin. Dat geldt voor de zondag als rustdag. In plaats daarvan domineert een seculiere, postchristelijke cultuur met een sterk relativistisch karakter. Intolerant is men alleen als het gaat om groepen die zich niet willen voegen in dat relativistische patroon. Vandaar ook de steeds grotere aversie ten opzichte van orthodoxe christenen en hun organisaties.