„Negentig procent van de filosofie is onzin”
„Als ik een eenhoorn bij me had, was de vraag of een eenhoorn bestaat, beantwoord”, aldus atheïst Floris van den Berg. „De vraag of een ongelovig mens bestaat, is bij dezen ook beantwoord: hier sta ik.” Filosoof René van Woudenberg: „Wanneer men iets beweert, gelooft men normaal gesproken dat die bewering waar is. De ongelovige mens bestaat dus niet.”
De twee sprekers gingen gisteravond in Utrecht met elkaar in debat over ”Bestaat de ongelovige mens?” in het kader van het jaarthema ”De gelovige mens” van Theologische Studenten Gemeenschap Themelios.Van den Berg is schrijver van het boek ”Hoe komen we van religie af? Een ongemakkelijke liberale paradox”. Hij is vooral bekend als initiatiefnemer van de ”atheïsmecampagne”, in het kader waarvan onder andere een bord langs de A4 werd geplaatst. Van Woudenberg is christenfilosoof en hoogleraar aan de faculteit der wijsbegeerte van de VU te Amsterdam.
Van den Berg zet fel in: „Jullie zijn eigenlijk allemaal atheïsten. Jullie geloven in geen enkele god, alleen nog in de PKN-god. Ik heb dat ene godje ook afgeschaft.” Hij zegt het „moeilijk te kunnen bevatten” dat er mensen zijn die „niet dom lijken” en toch in God geloven. „Hoe kan het, dat mensen die niet meer in Sinterklaas geloven toch geloven in een God, zonder ook maar een greintje bewijs?”
De atheïstische voorvechter vertelt een „gelijkenis” om weer te geven wat geloven volgens hem inhoudt: „Stel, je bent rechter en je gelooft dat ene Barry een moordenaar is. Er komt echter overtuigend bewijs dat hij de moord onmogelijk gepleegd kan hebben. De rechter gaat twijfelen, maar: hij blijft geloven in de moord en veroordeelt Barry. Geloven is het onderdrukken van twijfel.”
Het is een „gegoochel” om te beweren dat ook de atheïst in iets gelooft, aldus Van den Berg. „Geloven is volgens Van Dale een bewijs van zaken die men niet ziet en dat geloof heb ik simpelweg niet. Jullie geloven dat er wezens in het universum zijn die niet wetenschappelijk te bewijzen zijn en ik niet. Het is een oud en collectief waanidee.”
Prof. Van Woudenberg omschrijft geloven als „het hebben van een bepaalde houding ten opzichte van een propositie; een uitspraak of stelling.” Die houding is onderscheiden van andere mogelijke houdingen ten opzichte van een propositie, zoals ”vrezen”, ”hopen” of ”verwachten”, aldus de filosoof. „Ik kan hopen dat de propositie ”er is een God” waar is, ik kan vrezen dat die propositie waar is en ik kan ook geloven dat die propositie waar is.”
Een atheïst gelooft volgens de hoogleraar ook dat een propositie waar is, maar dan de propositie ”er is géén God”. „De atheïst gelooft op precies dezelfde manier dat een propositie waar of onwaar is als de gelovige. Dat is geen taalvervuiling, maar een heel gewone constatering.”
De christenfilosoof illustreert zijn uiteenzetting met een aantal beweringen van prominente atheïsten. „De hersenonderzoeker dr. Dick Swaab schrijft ergens: „We zijn, gezien vanuit het evolutionair proces, weinig anders dan wegwerpartikelen.” Dat is dus een propositie waarvan hij gelooft dat die waar is. Ik kan bijna niet begrijpen dat Van den Berg hiervan beweert dat het geen geloof is, maar een feit. Het is een levensbeschouwelijke projectie op een wetenschappelijke theorie.”
Van Woudenberg houdt Van den Berg voor dat veel van de filosofie wel aan hem voorbij moet gaan, als hij filosofische onderscheidingen bij het begrip ”geloof” al „gegoochel” vindt. Van den Berg: „Dat klopt. Negentig procent van alle filosofie is grote onzin.”
De zaal vraagt Van den Berg of hij humanistische uitgangspunten als menselijke waardigheid en gelijkheid dan wél wetenschappelijk kan onderbouwen. Van den Berg: „Nee dat kan ik niet. Het leven heeft geen zin en de mens heeft geen waarde. Je moet zelf zin geven aan je leven. We moeten er het beste van maken met zo min mogelijk slachtoffers.”