”Adem teruggeven” geen Bijbelse formulering
In overlijdensberichten in orthodox-christelijke kring komt steeds vaker de formulering voor dat iemand de „adem heeft teruggegeven aan God’.” Prof. dr. W. H. Velema adviseert om deze woorden op Bijbelse gronden niet te gebruiken.
Het gebruik van de formulering in rouwadvertenties dat de overledene zijn of haar „adem heeft teruggegeven aan God” is voor zover ik weet niet begonnen in orthodox-christelijke kring. Niettemin is deze zinsnede inmiddels in brede kringen van het protestantisme doorgedrongen.In Prediker 3:19 en 21 wordt over de adem van de mensen gesproken, maar niet op een wijze alsof de mens de beschikking heeft over zijn adem. Zo zegt vers 21: „Wie merkt, dat de adem van de kinderen der mensen opvaart naar boven, en de adem der beesten nederwaarts vaart in de aarde?”
Prediker 12:7 zegt dat God de adem geeft aan de mens: „De geest keert weder tot God, Die hem gegeven heeft.” Met name dit vers moet ons ervan weerhouden te denken dat wij onze adem aan God (kunnen) teruggeven. God geeft de adem als levensbeginsel. Wij zijn het niet die over onze adem kunnen beschikken. God geeft hem. En God neemt die terug.
In dat licht bezien lijkt het mij onjuist te zeggen dat wij onze adem aan God teruggeven. In zo’n formulering klinkt iets door van de pretentie van de mens om zelf over het levenseinde te beschikken. In Hebreeën 9:27 lezen we dat het de mensen gezet is eenmaal te sterven, en daarna het oordeel. Wie meent te mogen zeggen dat hij zijn levensadem aan God teruggeeft, gaat voorbij aan het oordeel dat in dit vers over de mens wordt uitgesproken.
Zaligmaker
Wat bedoelt iemand die spreekt over het teruggeven van zijn adem aan God? Daaraan ontbreekt in elk geval de gedachte dat wij het leven van God krijgen. Het past ons niet het gegeven leven –op onze tijd– weer aan God terug te geven. Zoals Hij het geeft, zo neemt Hij het ook weer.
Misschien zijn er mensen die met dit teruggeven van de levensadem aan God bedoelen te zeggen: in vrede sterven. Wie dat echter door genade wil zeggen, moet toch een heel andere uitdrukking gebruiken.
Bovendien ontbreekt in deze woorden elke verwijzing naar de verlossing in Christus. De formulering ziet op een eigenmachtige daad, waarbij Christus, de Zaligmaker, op geen enkele wijze betrokken is. Het is niet slechts een kleurloze omschrijving, er wordt in verband met het sterven een eigenmachtige daad mee uitgedrukt.
In het licht van bovenstaande overwegingen wil ik er dan ook voor pleiten om deze formulering in een rouwbericht niet te gebruiken.
De auteur is emeritus hoogleraar ethiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.