Opinie

Schoonheid

Media en reclame dragen sterk bij aan een wijdverbreide aandacht voor lichamelijke schoonheid. In de kerk wordt zelden over schoonheid gepreekt. Dat is begrijpelijk, want het is niet zo eenvoudig om lichamelijke schoonheid rechtstreeks met het Evangelie te verbinden. Toch zijn er wel degelijk Bijbelteksten waarin de lichamelijke schoonheid van mensen ter sprake komt.

Goudriaan A. (Aza)
16 September 2009 07:52Gewijzigd op 14 November 2020 08:40

Over een aantal van die teksten publiceerde Michael Avioz van de Israëlische Bar-Ilanuniversiteit een artikel in Vetus Testamentum, een internationaal tijdschrift voor oudtestamentische studies (jaargang 59, aflevering 3, 2009). Avioz richt zijn aandacht op schoonheid in de boeken Samuël en Koningen. In deze Bijbelboeken komen zowel mannen als vrouwen ter sprake van wie gezegd wordt dat zij mooi waren. De mannen zijn Saul, Davids broer Eliab, David zelf en zijn zonen Absalom en Adonia. De vrouwen zijn Abigaïl, Bathseba, Abisag uit Sunem, en Davids dochter Thamar.Hoe wordt hun schoonheid beoordeeld? Bij Saul en Absalom wekt de omschrijving van hun uiterlijk in eerste instantie een gunstige indruk, maar bij nader inzien blijft daar niets van over.

Daarentegen wordt er geen kwaad woord gezegd over de schoonheid van David. Avioz constateert dat David daarmee wel de uitzondering onder de mannen is. Zijn schoonheid is onderdeel van een positieve waardering voor zijn persoon. Daarentegen zijn de knappe verschijningen van Saul, Absalom en Eliab verbonden met geestelijke leegte. Bij de vrouwen ligt het anders. Bij geen van hen gaat de schoonheid samen met een afkeurend oordeel over hun karakter.

Ook elders in het Oude Testament is een positieve waardering van schoonheid te vinden, bijvoorbeeld in de passage over de dochters van Job (42:15). Tegelijk zegt het Spreukenboek ondubbelzinnig dat schoonheid zonder een godvrezend leven in feite leeg is (31:30).

Het onderzoek naar de Westminster Assembly, de beroemde Londense synodevergadering uit de jaren 40 van de zeventiende eeuw, boekt forse vooruitgang. Chad B. Van Dixhoorn, voorheen werkzaam aan Wolfson College en de universiteit van Cambridge en momenteel orthodox presbyteriaans predikant in de VS, bereidt een mammoetuitgave voor van de notulen van deze synode. De notulen geven een gedetailleerd beeld van discussies die gevoerd werden tijdens de vergaderingen. In het Sixteenth Century Journal (jaargang 60, aflevering 2, 2009) publiceert Van Dixhoorn nu een artikel over een deel van de gedachtewisseling inzake de rechtvaardiging door het geloof. Over dat thema kwam de synode te spreken toen zij tijdens de herziening van de Negenendertig Artikelen aankwam bij artikel 11.

De rechtvaardiging door het geloof alleen was een centraal twistpunt tussen de Reformatie en de kerk van Rome. Tijdens de beraadslagingen op de synode van Westminster gold de rooms-katholieke visie echter niet meer als de grootste bedreiging. Een actueler gevaar was volgens veel synodeleden een theologie die onvoldoende erkenning gaf aan de wet van God en aan de noodzaak tot daadwerkelijke bekering. Deze zogenaamde antinomiaanse theologie had ook aanhangers onder synodeleden, die dan veelal een rechtvaardiging ‘van eeuwigheid’ leerden. Deze synodeleden verzetten zich wel tegen de losse levensstijl die kenmerkend was voor de wereldse variant van wetsverachting, maar voor heel wat andere gereformeerden op de synode waren die twee varianten moeilijk van elkaar los te maken.

In de Confessie van Westminster sprak de synode uiteindelijk de antinomiaanse theologie tegen door vast te stellen, in Van Dixhoorns woorden, dat „christenen niet aan het kruis en niet in de eeuwigheid gerechtvaardigd worden, maar wanneer de Heilige Geest het werk van Christus aan hen toepast.”

„Het hart heeft zijn redenen die het verstand niet kent.” Deze uitspraak is van Blaise Pascal, die ook betoogde: „Wij kennen de waarheid niet alleen met het verstand, maar ook met het hart.” De Franse denker hechtte blijkbaar een bijzonder belang aan de kennis van het menselijk hart. In de Revue des sciences philosophiques et théologiques (jaargang 93, aflevering 1, 2009) vraagt Hélène Michon zich af of het hart volgens Pascal een eigen natuurlijke kennis van God heeft.

Pascal schatte de betekenis van de traditionele bewijzen voor Gods bestaan niet zo hoog in. Hij vond hun waarde beperkt, omdat deze bewijzen een beroep doen op het verstand, dat niet zo diep gaat als het hart en dat bovendien niet door iedereen even goed gebruikt wordt. Pascal heeft hierdoor echter niet alle natuurlijke Godskennis ontkend. Volgens Michon erkende hij zoiets als een natuurlijke Godskennis van het hart: mensen „voelen dat God hen gemaakt heeft” en als zij de christelijke verkondiging horen, gevoelen zij dat deze overeenstemt met het besef van hun hart. Zo was er bij Pascal een verdediging van het christendom mogelijk „die zich richt tot allen, zodat slechts degenen die niet overtuigd willen worden het niet worden, maar allen die zoeken, vinden.”

Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer