Uit het goede hout gesneden en toch de laan uit
Het zijn trieste dagen voor mr. Hans Westenberg. Nog even en hij is rechter af. Per 1 oktober zal hij geen deel meer uitmaken van de Haagse rechtbank. Hij is sinds 1985 als vicepresident aan dit college verbonden en behalve dat is hij ook nog hoofd van de Vliegende Brigade, een eenheid die overbelaste rechtbanken bijstaat.
Aan het vertrek van Westenberg zit een luchtje. Volgens een woordvoerster van de rechtbank neemt hij afscheid „in goed overleg en op verzoek van het bestuur van de rechtbank.”Dan weet je al hoe laat het is. Westenberg is aan de dijk gezet.
Terecht, zo lijkt het. Hij heeft zelf de poten onder zijn stoel vandaan gezaagd door telefonisch contact te zoeken met advocaten in een zaak waarover hij als rechter moest oordelen. Daarmee heeft hij zijn onafhankelijkheid te grabbel gegooid. Bovendien betrof het een uitermate gevoelig dossier, namelijk dat van de Chipsholzaak. Daarin procedeert een ondernemer tegen Schiphol en tegen de overheid. Inzet is een bedrag van enkele honderden miljoenen euro’s.
Dat een rechter buiten de rechtszaal contacten onderhoudt met een van de procederende partijen, is hoogst ongebruikelijk en doorgaans ook hoogst onverstandig.
Dat wist Westenberg als geen ander. Dat hij nu via de zijdeur moet verdwijnen, zou hem niet moeten verbazen. Voor rechters ligt de lat nu eenmaal erg hoog.
En toch is het jammer dat hij op deze wijze de aftocht moet blazen. Zelf had ik hem in ieder geval een mooier afscheid gegund. Slechts één keer heb ik hem meegemaakt. Zijn optreden duurde hooguit twee uur, maar dat was lang genoeg om zijn naam niet meer te vergeten. Het speelde zich af in 2002, in het gebouw van de Utrechtse rechtbank. Hij was opgeroepen als getuige in een faillissementszaak en hij was niet de enige rechter.
Dat was op zich bijzonder: rechters die onder ede als getuige worden gehoord. Om die reden waren er nogal wat vertegenwoordigers van de schrijvende pers komen opdraven. Het Utrechtse zaaltje kon de toeloop nauwelijks aan.
In de betreffende zaak werd de ene na de andere rechter aan de tand gevoeld. Veel leverde dat niet op. De een had aan het betreffende dossier „geen herinnering” meer, een ander had zich niet voorbereid omdat hij niet precies wist waarover het ging en een derde zei niet te mogen praten omdat het om privacygevoelige informatie ging. Alzo niet Westenberg. Die herinnerde zich alles nog tot in detail en stoorde zich niet aan privacyregels omdat die er niet zijn om stinkende zaakjes toe te dekken.
Centraal stond het faillissement van Serco, een glashandel in het Westland. Het bedrijf van ondernemer Arend Solleveld floreert totdat een grote opdrachtgever, een kassenbouwer, op de fles dreigt te gaan. Solleveld denkt het debacle te kunnen afwenden door een meerderheidsbelang in het bouwbedrijf te nemen. Niets is echter minder waar. Tot zijn stomme verbazing gaat de kassenbouwer alsnog failliet en Serco vervolgens ook.
De ondernemer weigert zich bij de ondergang van zijn bedrijf neer te leggen en bezweert dat hij niet zal rusten voordat hij heeft achterhaald welke streek hem is geleverd. Jaren doet hij erover om de stukjes van de puzzel te verzamelen. Dat een aantal mensen hem een loer heeft gedraaid, komt onomstotelijk vast te staan. Maar wie dat precies zijn en hoe ze dat exact hebben gedaan, is een zaak van zeer lange adem. Die heeft Solleveld. Het faillissement dateert van 1974 en in 2002 loopt zijn onderzoek nog steeds. Er is dan inmiddels sprake van het langst slepende faillissement van ons land. Domweg omdat Solleveld het vertikt om zich bij de gang van zaken neer te leggen.
Hij komt ontoelaatbare transacties op het spoor, gegoochel met cijfers en vervalsing van stukken.
En hoe kan het dat zijn dossier bij de rechtbank onvindbaar is? Het blijkt op de zolder te liggen van de zus van een rechtbankgriffier. Waarom, zo vraagt Solleveld zich gepijnigd af, moest dat dossier uit de archieven van de rechtbank worden verwijderd?
Het antwoord hoopte hij te krijgen door een zogeheten voorlopig getuigenverhoor te organiseren. De rechtbank van Utrecht gaf hem daarvoor groen licht en stemde ermee in een aantal rechters te laten ondervragen. Solleveld stond (en staat) op het standpunt dat de rechterlijke macht als toezichthouder bij faillissementen had gefaald.
Een van die rechters was Westenberg. Die had in 1986 tot taak gekregen om orde op zaken te stellen in de faillissementskamer van de Haagse rechtbank. Zijn bevindingen waren ronduit onthutsend. Al vrij gauw was hij op het dossier-Serco gestuit en toen hij er eenmaal zijn neus in had gestoken, wist hij van geen ophouden.
Het zaakje rammelde aan alle kanten. Westenberg kreeg het gevoel dat er voortdurend zaken in de doofpot waren gestopt, ook bij de Haagse rechtbank.
„En daar heb ik een bloedhekel aan”, liet hij Solleveld weten. Hij verzekerde de gedupeerde ondernemer dat de onderste steen boven zou komen.
Maar wat Westenberg ook ondernam, het lukte maar niet de waarheid te achterhalen. Samen met enkele collega’s voerde hij diverse onderzoeken uit, want ze gunden Solleveld dat hij genoegdoening zou krijgen, maar tot ergernis en verdriet van Westenberg moest hij in het stof bijten. Hij ontdekte dat er „ongelooflijk veel” was misgegaan, maar juridisch zat het zaakje op slot. En daarmee eindigde hij zijn relaas. Menigeen reageerde verbijsterd. Was dit de rechtsstaat waar we met z’n allen zo trots op waren?
Eén ding was die ochtend in Utrecht wel helder geworden, net zo helder als het glas dat Solleveld indertijd had verkocht: die Westenberg was uit het goede hout gesneden. Al helemaal als je dat vergeleek met de collega’s van hem die aan de tand werden gevoeld en allerlei kinderachtige excuusjes aanvoerden om hun kaken op elkaar te kunnen houden.
Uitgerekend diezelfde Westenberg is nu de fout in gegaan en heeft zich als rechter onmogelijk gemaakt. Zo blijkt maar weer dat voor ons allen geldt: Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle.