Kerk & religie

Als een verbaasd mens op de aarde

Met zijn opvatting dat religiositeit een plaats hoort te hebben in de psychiatrie roeit hij stevig tegen de stroom in. De tegenstand deert hem weinig. Volgens prof. dr. Herman van Praag, emeritus hoogleraar psychiatrie aan universiteiten in Nederland, Amerika en Israël, heeft elk mens behoefte aan spiritualiteit, zij het dat de een er naar zijn overtuiging ontvankelijker voor is dan de ander. „Een wereld waarin wij ons niet kunnen verwonderen en verbazen, lijkt mij koud en dor. Ik zou er niet graag in willen wonen."

Ben Tramper
11 September 2009 12:00Gewijzigd op 14 November 2020 08:38
Prof. dr. Herman van Praag: „Het nazisme heeft niet getriomfeerd, het communisme evenmin. Dat ervaar ik niet als iets vanzelfsprekends.” Foto RD, Henk Visscher
Prof. dr. Herman van Praag: „Het nazisme heeft niet getriomfeerd, het communisme evenmin. Dat ervaar ik niet als iets vanzelfsprekends.” Foto RD, Henk Visscher

Uit zijn agenda valt niet af te leiden dat hij volgende maand de leeftijd bereikt die, naar Mozes’ woord, alleen de „zeer sterken” toekomt. Bijna dagelijks is prof. Van Praag op pad voor een lezing of een congres. De emeritus hoogleraar draait nog volop mee in de wetenschap van de psychiatrie. Zo is hij een van de hoofdsprekers op een congres dat de Vrije Universiteit deze maand organiseert over religie en geestelijke gezondheidszorg.Nog niet toe aan een rustige oude dag?

„Ik geloof van niet. Ik ben ook nog niet zo oud als Mozes.”

Of klinkt „oude dag” u onprettig in de oren?

„Nee, helemaal niet. Ik ben bijna 80, tamelijk oud dus. Maar zo voel ik mij niet, integendeel.”

De emeritus psychiater wijst naar de boeken in zijn sfeervolle appartement, waarin hij zeven jaar geleden met zijn vrouw neerstreek. Het onderkomen, met uitzicht op het park van Paleis Het Loo in Apeldoorn, maakt deel uit van een wooncomplex dat in het verleden dienstdeed als weeshuis. Het vertrek dat Van Praag heeft ingericht voor studie en onderzoek was destijds in gebruik als bestuurskamer.

De emeritus hoogleraar: „Ik lees graag, ik schrijf graag. Werken is mijn lust en mijn leven.”

Volgens Psalm 90 zijn de uitnemendste van onze jaren „moeite en verdriet.” Herkenbaar?

„Er zijn zeker perioden in mijn leven geweest die erg moeilijk waren. Dan denk ik in de eerste plaats aan het overlijden van onze oudste kleinzoon, enkele jaren geleden. Hij was nog maar 8 jaar oud. Dat was zeer verdrietig.

Voor mij waren ook de oorlogsjaren diepingrijpend. De verschrikkingen in de kampen zijn on­vergetelijk. Van september 1944 tot mei 1945 verbleef ik met mijn ouders en zusje in Theresienstadt. Vele duizenden mensen stierven er aan vreselijke ziekten.

Toch kan ik niet zeggen dat verdriet de boventoon in mijn leven voert. Een mens moet bovendien verder. Hij kan zich niet door rouw en moeite laten leiden. Dat heeft Mozes ook niet gedaan. Verre van dat.”

U hebt ook een jaar in Kasteel de Schaffelaar in Barneveld opgesloten gezeten. Hoe was dat?

„We zaten er met een groep van zo’n 300 Joden. Dat was allesbehalve plezierig. Maar vergeleken met de situatie in Westerbork en Theresienstadt hadden we geen klagen.

In Barneveld werd ik bar mitswa, zoon der wet. Ik voelde het als iets bijzonders dat ik werd opgenomen in het Joodse volk. Dat wilde ik graag. Ik was trots op het Jodendom. Op onze kleding moesten we een ster dragen. Voor mij was dat een eervol symbool.”

U draagt nu een zilveren exemplaar aan een pols­ketting. Al lang?

„Mijn vrouw deed hem mij cadeau, zo’n veertig jaar geleden. Ik draag hem elke dag. Waarom? Omdat ik van Israël houd: van het volk, de geschiedenis, de godsdienst.”

Is Israël een volk met een geheim?

Afwerend: „Nou, ach, dat weet ik niet.”

Na enige stilte: „Het is eigenlijk wel zo, denk ik.”

Dat klinkt aarzelend.

„Ik wil er niet hoogdravend over doen. Het is iets heel persoonlijks.”

Hij lacht. „Waarom? Omdat ik weet wat u graag horen wilt. Bijvoorbeeld dat het herstel van Israël een akte van God is.”

Een onterechte gedachte?

„Helemaal niet. Israël is in allerlei opzichten een wonderbaarlijk volk. Neem alleen de wedergeboorte van Jeruzalem als geestelijk centrum van het Jodendom. Daar is vele jaren lang om gebeden. Elke sabbat werd erom gevraagd. Eeuw in, eeuw uit. En dan breekt het moment aan waarop het gebeurt. Dat is toch een godswonder?”

U bent zich op latere leeftijd gaan verdiepen in de Joodse religie. Was er sprake van –wat godsdienst­psychologen noemen– een bekering?

„Dat kan ik niet zeggen. Thuis deden wij weinig aan religieuze feesten als Pesach en Chanoeka. Als kind vond ik dat een gemis. Later ben ik me meer in de Joodse religie gaan verdiepen. Joden zijn mensen met het boek. Dat is ook wat mij in het judaïsme aanspreekt: er ligt een tekst en over de betekenis ervan mag je eindeloos met elkaar in gesprek gaan. De woorden zijn als een briljant: je mag ze van alle kanten bekijken. Voor de Jood is dat het communiceren met de Eeuwige.

Ik lees graag in de boeken van Mozes, maar ik houd ook van de profeten. Hun taal is van hoog literair niveau. Job en wijsheidsliteratuur als Spreuken en Prediker maken op mij ook diepe indruk.

Als u mij naar een datum zou vragen, dan zou ik geneigd zijn te zeggen dat er in mijn leven vooral ruimte voor religie kwam in de tijd van de Zesdaagse Oorlog. Een omslagpunt wil ik het niet noemen. Maar ik heb het als een groot mysterie ervaren dat zo’n klein landje, dat niet veel groter is dan twee derde van Nederland, staande wist te blijven tegenover een enorme militaire overmacht. Iedereen dacht: Israël wordt vernietigd. Het gebeurde niet. Alweer een godswonder.”

De hand van de Eeuwige in de geschiedenis?

Voorzichtig: „Nu ja, op de een of andere manier zie ik er wel iets van voorzienigheid in, al gebruik ik nu een woord waarmee ik nooit veel heb opgehad. Ik denk dat het zo is. Maar ik zeg erbij: Wat ik voel en beleef, wil ik op geen enkele manier anderen opdringen. Zij kunnen er heel anders tegen aankijken. Religiositeit is iets heel persoonlijks. Je kunt nooit generaliseren en zeggen: Zoals ik het zie, moet iedereen het zien.

Wel is het zo dat ik met verwondering waarneem dat het kwade in de geschiedenis nog nooit de overwinning heeft behaald. Er gebeurt veel verschrikkelijks in de wereld. Ik ben er in de kampen getuige van geweest. Vaak heb ik me afgevaagd: Hoe is het mogelijk dat mensen een plan bedenken om andere mensen zonder reden systematisch te vernietigen? De oorsprong van het kwaad, dat is een thema dat mij altijd heeft gefascineerd. Ik kan er geen bevredigend antwoord op vinden. Het is er niet, denk ik.

Maar wat nu zo mooi is, is dat er ondanks alle narigheid toch vooruitgang in de wereld te bespeuren is. Weliswaar niet overal, en ook niet in alle opzichten, maar toch is er de afgelopen decennia veel ten goede veranderd. Het nazisme heeft niet getriomfeerd, het communisme evenmin. Dat ervaar ik niet als iets vanzelfsprekends. Er lijkt in de wereld een doelgerichte kracht werkzaam te zijn.”

U bent zich meer en meer gaan toeleggen op de Joodse religie en hebt zich op een gegeven moment aangesloten bij een liberaal-Joodse gemeente. Had u er als wetenschapper geen moeite mee? Weten is toch meten?

„Vorig jaar heb ik mijn boek ”God en psyche” geschreven. Mijn slotzin luidt: „Ik geloof in de rede en acht het redelijk om te geloven.” Er zijn wat mij betreft twee manieren om de wereld om ons heen te ervaren. Wij kunnen de zichtbare werkelijkheid met onze rede interpreteren. Maar de mens heeft ook het vermogen om te reiken naar wat onzichtbaar is en wat zich aan onze horizon onttrekt.

Dat wij dat vermogen hebben, vind ik een groot goed, zoals ik het ook een voorrecht vind dat wij kunnen genieten van schoonheid in kunst. Religieuze en esthetische gevoeligheid naderen elkaar. Dat Beet­hoven in staat was om met behulp van geluid een muziekstuk te componeren waarvan mensen eeuwen later nog versteld staan, dat is toch wonderlijk? Waar komt die inspiratie vandaan? Uit het eigen brein? Of is ze afkomstig van een hogere instantie?”

Er zijn wetenschappers die zeggen dat mensen het geloof gebruiken als een soort schaamlap voor wat zij niet weten.

„Met die visie ben ik het hartgrondig oneens. Geloven is inherent aan de mens. Veel mensen, zo blijkt uit tal van onderzoeken, hebben behoefte aan spiritualiteit, aan religiositeit, aan een moment waarop zij niet met beide voeten op de grond hoeven te zijn. De een spreekt in dit verband over fantasie, de ander over het hogere of het heilige. Het gaat hoe dan ook om een hang naar een wereld met andere dimensies en kwaliteiten. Religies hebben er vorm aan gegeven, elk op een eigen manier.

Ik vind het een verarming om te zeggen dat je het leven alleen op intellectueel niveau kunt leven. Nee, zeg ik dan, er is ook een belevingsniveau. Aan de ene kant is er het weten, aan de andere kant het geloven. Beide laten zich goed combineren. Het is als met een interieur: je hebt antieke meubels en daarnaast ook moderne. Die twee laten zich prima tot een harmonieus geheel verenigen.

Er zijn zo veel mysteries in ons bestaan. Neem een zwangerschap. Je kunt het verloop ervan beschrijven en proberen te verklaren. Maar dat hoeft toch niet je verwondering weg te nemen? Dat uit twee cellen zo’n ingenieus wezen als een mens tevoorschijn komt –hoe bestaat het? Ik kan u verzekeren: Ik ben bijna 80 jaar, maar ik loop nog elke dag als een verbaasd mens over de aarde.”

Maakt u terecht een tegenstelling tussen geloven en weten? Alsof het laatste zeker is en het eerste onzeker.

„Voor mij ligt de essentie van godsdienst in onzekerheid. Ik wil nadenken, vragen stellen, discussiëren, ik wil teksten lezen en op zoek gaan naar de betekenis ervan. Dat verlangen zie ik ook bij andere mensen. Kerken en synagogen zouden er veel meer op moeten inspelen dan ze doen.

Veel mensen hebben de afgelopen eeuwen geleefd met geloofszekerheden. Daar voelden zij zich goed bij. De afgelopen decennia is dat veranderd. Een van de redenen waarom mensen de kerk hebben verlaten, is het feit dat zij genoeg hebben van dogma’s die van bovenaf worden opgelegd en waarover niet te praten valt. Daar kunnen zij niet mee uit de voeten.”

Paulus noemt het geloof een vaste grond der dingen die men hoopt.

„Ik geef toe: voor veel mensen is geloofszekerheid een groot goed. Maar ik voeg er onmiddellijk aan toe: ik ben er een beetje bang voor. Want als u zo zeker van uw geloof bent, zegt u in feite: „Ik heb gelijk, ik heb een van God gekregen zekerheid. En de ander? De ander heeft ongelijk.” Met alle gevolgen van dien. Het leidt al snel tot discriminatie en godsdienststrijd.”

Zegt u niet iets soortgelijks? Ik weet zeker dat ik het niet zeker weet.

Met een lach: „Dat is zo, ja. Maar ik zeg er wel bij: Het is mijn persoonlijke mening. Ik wil niemand iets opleggen. Dat mag niet. Religie is iets waarover we in hoge mate onzeker zijn.”

U staat in uw vakgebied bekend als pleitbezorger van de plaats van religie in de beoefening van psychiatrie. Is geloven gezond?

„Ja, als het geloof verlichting geeft aan het leven. Nee, als het geloof verwordt tot een heilig moeten, tot een vervuld zijn van schuld, angst voor de dood en de eeuwige straf. Van geloven kan een positieve werking uitgaan op onder meer depressiviteit, bijvoorbeeld als mensen er troost, berusting en vreugde uit putten. Maar het tegenovergestelde komt ook voor.

Toen ik in de jaren vijftig als psychiater in het Dijkzigtziekenhuis in Rotterdam werkte, kwam ik meer dan eens mensen met schuldmelancholie tegen. Zij waren ervan overtuigd dat zij de zonde tegen de Heilige Geest hadden gedaan. Vele jaren later kwam ik in New York dezelfde angstgevoelens tegen bij zeer orthodoxe Joden die op een dwangmatige manier omgingen met rituelen.

Meer dan eens heb ik er met rabbijnen en predikanten over gesproken. Dan hield ik hun voor dat het naar mijn overtuiging niet de bedoeling van God kan zijn om mensen tot wanhoop te brengen. Zeker, de psalmdichters klagen ook over verlating, moeite en pijn. Maar het godsbeeld dat het Oude Testament schildert, is er niet een van een mensvijandige, straffende figuur. Het tegendeel is het geval. De Psalmen willen mensen verlichting, kracht en hoop geven.”

Uw pleidooi voor ruimte voor religie staat haaks op de visie van hersenonderzoeker dr. D. Swaab. Volgens hem is alles wat wij doen, denken of voelen te her­leiden tot ons brein.

„De behoefte aan een bovennatuurlijke werkelijkheid is, net als de behoefte aan kunst, een persoonlijkheidseigenschap. Als dat waar is, en ik geloof dat er veel voor te zeggen valt, dan moet een psychiater die eigenschap bij zijn onderzoek betrekken. Speelt zij een rol bij de klachten? Kan zij worden ingezet bij de therapeutische aanpak? Terecht is er in de geestelijke gezondheidszorg meer aandacht voor zulke vragen.

Wat mensen als dr. Swaab beweren, vind ik kortzichtig. Daarmee zeggen zij dat psychiatrische ziekten hersenziekten zijn. Dat is een simplificatie. Natuurlijk, er is iets in de hersenen verstoord. Maar we mogen de ziel niet vergeten. Wij zijn ons brein, zeggen veel neurowetenschappers. Ik ben het er voor 100 procent mee oneens. Ik zeg: Het brein maakt het mogelijk dat mijn ik tot ontwikkeling komt.”

U zei dat u graag in de wijsheidsliteratuur leest. Hoe komt het op u over dat de Prediker al uw werk schaart onder de noemer van ijdelheid?

„Het gaat ver, dit woord. Het maakt een wat mismoedige indruk. Toch vind ik het een opmerking waarin ik kan meekomen. Ze is een tegengif voor de driften van deze tijd: nog een bonus, nog een boot, nog een dit, nog een dat. Niemand is zo belangrijk als hij of zij misschien wel denkt. Bescheidenheid is een voorname eigenschap, vind ik. Ze voorkomt dat mensen ten onrechte naast hun schoenen huppelen.”


Levensloop

Herman Meïr van Praag komt op 17 oktober 1929 ter wereld. Hij groeit op in Schiedam, totdat hij in 1942 door de Duitse bezetter samen met zijn ouders en zus wordt opgepakt en ondergebracht in Kasteel de Schaffelaar in Barneveld. Een groot deel van de Tweede Wereldoorlog brengt hij door in Kamp Westerbork en in Theresienstadt.

Na de oorlog gaat Van Praag geneeskunde studeren in Leiden. Hij specialiseert zich in de psychiatrie. In 1968 wordt hij hoogleraar biologische psychiatrie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Tien jaar later verhuist hij naar de Universiteit Utrecht. Van 1982 tot 1992 is hij hoogleraar aan een universiteit in New York. In 1992 keert hij terug naar Nederland voor een professoraat aan de Universiteit Maastricht.

Prof. Van Praag is voorzitter van de sectie Religion, Spirituality en Psychiatry van de World Psychiatry Association. Hij toont zich in de loop der jaren een vruchtbaar schrijver. Van zijn hand verschijnen honderden wetenschappelijke artikelen en tientallen boeken. Eind 2008 schrijft hij ”God en psyche”, een studie waarin hij zijn visie op de redelijkheid van geloven uiteenzet. Begin dit jaar publiceert hij een boek over het antisemitisme, ”Joden-haat en Zion’s-Haat”.

Prof. Van Praag is gehuwd met Nelleke Eikens-van Praag. Zij hebben vier kinderen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer