„Rijbewijs 1000 euro duurder door CBR”
Het behalen van een rijbewijs dreigt in de nabije toekomst 1000 euro meer te gaan kosten. Dat meldde de Landelijke Belangenvereniging voor Verkeersopleidingsinstituten (LBVI) dinsdag. Nu kost het behalen van het roze papiertje gemiddeld nog tussen de 1700 en 2000 euro.
De enorme kostenstijging wordt volgens het LBVI veroorzaakt door het monopolie dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) krijgt voor het opleiden van instructeurs voor de nieuwe lesmethode Rijopleiding in Stappen (RIS). Deze nieuwe rijopleiding zou binnenkort al worden ingevoerd.
De rijinstructeur zal de hoge kosten van de noodzakelijke verplichte bijscholing doorrekenen aan de leerling, verwacht de LBVI. Op zijn beurt moet de leerling meer lessen volgen en vier examens doen.
De LBVI wil dat de rechter een streep haalt door de huidige opzet van het RIS. Daartoe heeft de belangenvereniging een kort geding aangespannen, dat vrijdag dient voor de rechtbank in Den Haag. Het CBR en het ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn gedagvaard.
Zowel de LBVI als de Bovag, een andere belangrijke speler in de branche, stelt dat de rijopleiding-in-stappen een verbetering kan betekenen voor de rijopleidingen. Maar ze hebben grote bezwaren tegen de rol van het CBR bij de uitvoering ervan.
De organisaties vinden dat opleiding en examinering gescheiden moeten blijven. „Het in één hand krijgen van opleiden en examineren brengt een ernstige vorm van belangenverstrengeling met zich mee”, aldus de LBVI. „Het CBR krijgt het exclusieve recht om rij-instructeurs op te leiden voor de rijopleiding-in-stappen. Hetzelfde CBR neemt de examens weer af. De examinator weet voor het examen of de kandidaat een reguliere opleiding of een RIS-opleiding heeft gevolgd”, aldus de LBVI.
De LBVI wil dat de rechter zich ook uitspreekt over de afspraken tussen het ministerie en het CBR. „De machtiging, afgegeven door de minister van Verkeer en Waterstaat, voorziet niet in een rol van het CBR als opleider”, loopt de LBVI alvast vooruit op een uitspraak van de rechter.
Het CBR onthoudt zich van commentaar in de zaak. „De rechter moet maar bepalen wat het verhaal van de LBVI waard is. Tot de uitspraak van de rechter doen we geen mededelingen”, aldus een woordvoerder van het CBR.