Vlucht op Dolle Dinsdag
„Ze komen!” Op Dolle Dinsdag gonsde Nederland van de geruchten: de bevrijders zouden de Nederlandse grens gepasseerd zijn en snel oprukken. Nog een paar dagen en heel Nederland zou vrij zijn… Voor Duitsers en NSB’ers was het een angstige dag. Een groot aantal van hen sloeg op de vlucht.
Opgewonden maakt de Nederlandse bevolking zich op 5 september 1944 op om de bevrijders te verwelkomen. En om wraak te nemen op de NSB’ers.Op zaterdag 2 september zijn de geallieerden België binnengetrokken; op 3 september is Brussel op de Duitsers veroverd; op 4 september Antwerpen. De optimistische Nederlanders rekenen door: op 5 september kan Rotterdam bevrijd zijn; op 6 september Utrecht en Amsterdam; en de rest volgt spoedig. Het einde van de nachtmerrie lijkt niet ver meer.
Raioberichten uit Engeland wakkeren de euforie aan. De wildste geruchten doen de ronde. Iemand ‘weet’ dat bij Zwolle 100.000 parachutisten zijn geland, een ander dat de Rotterdamse havens door 30.000 verzetsstrijders zijn bezet. In beide steden wordt het programma van de draadomroep onderbroken door een onbekende stem die meldt dat de bevrijding nadert.
Nederland raakt in een roes. Opgetogen burgers staan met bloemen langs de straten om de bevrijders binnen te halen. Vlaggen en oranje versieringen zijn uit verborgen plaatsen tevoorschijn gehaald. Bedrijven lopen leeg omdat het personeel de geallieerden op straat wil opwachten. Sommige illegale kranten brengen een bevrijdingsnummer uit.
Ook in Suriname en op de Nederlandse Antillen worden de berichten over de ‘bevrijding’ van Nederland juichend onthaald: kerkklokken worden geluid en vlaggen uitgestoken.
Naar Duitsland
Onder Duitsers en NSB’ers breekt paniek uit. Belangrijke papieren worden haastig vernietigd. Op allerlei fietsen en voertuigen -al of niet gestolen- blazen de militairen en hun handlangers de aftocht. „De groeten aan Hitler”, roepen blijde burgers hen honend na. De Duitsers ontruimen Kamp Vught en voeren de gevangenen af naar Duitsland.
NSB-leider ir. A. A. Mussert besluit ’s maandagsavonds dat de partijleden uit het westen en het centrum van het land naar het oosten moeten evacueren. Daarvoor worden tientallen treinen ingezet. Bij Diemen nemen geallieerde vliegtuigen een trein vol vrouwen en kinderen van NSB’ers uit Amsterdam onder vuur, met dramatische gevolgen: dertig doden en een groot aantal zwaargewonden.
Veel NSB’ers verblijven tijdelijk in Kamp Westerbork. Mussert verhuist naar de Bellinckhof bij Almelo en vervolgens gaat het hoofdkwartier naar Groningen. Tussen 11 september en 8 oktober verhuizen zo’n 65.000 NSB’ers en hun gezinsleden naar Duitsland: 35.000 naar de Lüneburger Heide; 30.000 naar andere streken. De vluchtelingen zitten er geïsoleerd van de achterblijvers in Nederland. De Duitsers zijn niet altijd hartelijk, want ze kijken neer op deze ‘landverraders’ en moeten hen nog voeden ook.
Smeerboel
H. K. Umbach-Brandsma (1938) bleef in Nederland. Ze maakte als kleuter de vlucht van haar ouders uit Zeist mee. „Ze zeiden: Het wordt hier gevaarlijk en we gaan nu vluchten. De avond voor het vertrek herinnert ze zich nog goed: „Mijn ouders waren naar het bos gegaan om materiaal over de oorlog, wellicht over de Germaanse SS, te verbranden. Mijn oudere zus en ik bleven thuis, maar we voelden ons helemaal niet veilig. Ons huis was in die tijd vaak doelwit van bekladding en intimidatie. Onbekenden slopen om het huis, zetten dozen poep voor de deur of smeerden het op de muren. Mijn moeder had de V van Victorie op ons huis geschilderd, maar daar kalkte iemand de naam van koningin Wilhelmina overheen.
De relatie met de buren was vroeger goed, maar dat was veranderd toen de oorlog uitbrak. Hun kinderen mochten niet meer met mijn zus meelopen naar school. Toen mijn zus in het uniform van de Nationale Jeugdstorm op school verscheen, werd ze genegeerd. Zelf zat ik op de kleuterschool en heb ik weinig vijandigheid gemerkt.
Mijn ouders ontvingen Duitse militairen en er is zelfs een parade voor mijn moeder gehouden. Dat viel bij de buren natuurlijk niet goed. Zij hadden een heel ander leven: ze boden onderduikers een schuilplaats. Mijn eerste man, jonkheer Ludolf op ten Noort, heeft ook bij hen ondergedoken gezeten; daar kwam ik pas achter toen ik hem leerde kennen en hij over zijn werk in het verzet vertelde.”
Flessen wijn
Op Dolle Dinsdag werd het Brandsma en zijn vrouw in Zeist te heet onder de voeten. „Ik mocht mijn schildpadpopje meenemen en mijn zus de kerstspullen”, zegt hun dochter. „Sommige dingen werden in bewaring gegeven bij een tante en andere spullen gingen naar een bankkluis. De rest bleef achter in het huis. Na de oorlog zag ik mijn speelgoed terug bij kinderen van onze werkster, maar moeder zei: „Het is niet meer van jou en je houdt je mond.” Ik vond het heel erg.
Voordat we vertrokken, vertelden mijn ouders dat we zouden terugkomen. Dat heeft vader waarschijnlijk zelf niet geloofd, want hij gooide in de kelder alle opgespaarde flessen wijn kapot. Daar zijn onze buren heel boos over geweest, want zij hadden met die wijn wel raad geweten. Van mijn tante hoorden we later dat we onze hielen nog maar net gelicht hadden of de buren gingen ons huis binnen en sleepten er van alles uit.”
Met fietsen en een fietskar vertrok het gezin Brandsma via Driebergen richting Arnhem. „’s Avonds vroegen we hier en daar, onder meer op boerderijen, of we er konden overnachten. Waarschijnlijk deden mijn ouders alsof ze vanwege voedselgebrek op pad waren en kregen ze daardoor onderdak.
We zijn bij verschillende gezinnen geweest. Als vergoeding werkten mijn ouders op het land of betaalden ze geld. We klopten ook bij andere NSB’ers aan, maar die lieten ons in de kou staan.”
Boeken afgepakt
Dolle Dinsdag was snel voorbij, maar het gezin Brandsma besloot niet terug te keren naar Zeist. „De sfeer was er te vijandig. We verbleven aanvankelijk in de regio Arnhem en maakten daar de komst van de geallieerden mee. Ik weet nog dat er militairen dood op de weg lagen en dat we in putten in de weg een veilig heenkomen moesten zoeken. Dat vond ik heel eng. Overigens sloot ik me voor veel indrukken een beetje af. Ik heb heel lang gedacht: Ik word wakker en dan is het maar een droom.”
De geallieerde poging om Arnhem te veroveren, mislukte en de stad werd frontgebied. De bevolking werd geëvacueerd. Het gezin Brandsma belandde in Coevorden. „We kwamen in huis bij een pastoor. Hij voerde diepgaande gesprekken met mijn vader. Vader kreeg ook Latijnse boeken van hem. Toen vader na de oorlog in Kamp Westerbork gevangen zat, zijn die boeken hem afgepakt, want de bewakers dachten dat het nazilectuur was.”
De Brandsma’s waren niet de enigen die naar Coevorden de wijk genomen hadden. Er waren ook Duitse militairen uit Amsterdam. „Met hun liefjes, die bontmantels droegen. „Die heb je zeker gestolen?” veronderstelde moeder. Daar moesten de officieren om lachen.
Aan het eind van de bezetting kon of wilde de pastoor van Coevorden niet langer onderdak verlenen aan NSB’ers. Toen kwamen we in een vies hok terecht waarin maar net twee bedden konden staan; heel wat anders dan ons ruime huis dicht bij de bossen van Zeist. Na de Duitse capitulatie kwam het verzet mijn vader arresteren. De pastoor zorgde er toen voor dat het effectenbezit van mijn ouders goed genoteerd werd, zodat ze niet bestolen werden.”
Part noch deel
„Het is absurd dat veel mensen na 65 jaar nog niet durven praten over het oorlogsverleden van hun ouders”, vindt Umbach. „Kinderen en kleinkinderen van NSB’ers hebben veel leed en onrecht moeten ondergaan vanwege wat hun ouders hebben gedaan, maar waar ze zelf part noch deel aan hadden. Dat moet worden erkend. Het gros van de Nederlanders deed niet aan verzet. Zo heldhaftig waren ze niet, maar er waren er wel veel die na de oorlog meededen aan het vernederen van NSB’ers. En van de kinderen van NSB’ers, terwijl die soms niet eens begrepen waarom ze gepest werden. Het is heel oneerlijk.”
Decennialang zwijgen
Kinderen van ouders die tijdens de oorlog aan de kant van de bezetter stonden, hebben na de bevrijding decennialang gezwegen over wat ze hebben meegemaakt. Het eerste Nederlandse ‘kind van’ dat in het openbaar sprak was Dick Woudenberg. Hij gaf in 1970 een interview aan Vrij Nederland. Onmiskenbaar te vroeg, zo is later gezegd: Nederland dacht nog zwartwit over de oorlog en alle aandacht ging uit naar het verzet en de Jodenvervolging.
Inmiddels zijn de meeste voormalige NSB-leden en SS’ers overleden. Via onder meer de Werkgroep Herkenning en de website Het Open Archief treden kinderen van ‘foute’ ouders met hun verhaal in de openbaarheid. Ze wijzen ook op tekortkomingen in de Bijzondere Rechtspleging waarin na de bevrijding een oordeel werd uitgesproken over degenen die kortere of langere tijd het Duitse bewind gesteund hadden. Sommige ‘kinderen van’ vervallen door hun felle, gefrustreerde toon zelf ook in eenzijdigheden.
Vorig jaar startten het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en Cogis, het kennisinstituut voor sociale en psychische gevolgen van oorlog, vervolging en geweld, onderzoek naar de plaats van (klein)kinderen van NSB’ers, SD’ers en SS’ers in de naoorlogse samenleving.
Cogis begon onlangs een nieuw interviewproject en is daarvoor op zoek naar kinderen van ‘foute’ ouders die na de bezetting als ”jeugdige politieke delinquent” te maken kregen met ‘heropvoeding’. Ook is Cogis geïnteresseerd in verhalen van mensen die daar beroepsmatig bij betrokken waren.
Zie ook: www.hetopenarchief.nl, www.werkgroepherkenning.nl.