Liedjes voor het gelovige volk
Psalmen zijn minder begrijpelijk, minder direct en minder aansluitend bij de hedendaagse geloofsbeleving dan eigentijdse liederen. Dat is een gedachte die ik de laatste jaren vaak hoor – in de meeste gevallen van kerkelijk betrokken en meelevende mensen. Het past bij de trends die op het kerkelijke erf steeds duidelijker aan het licht komen: evangelicalisering, individualisering, popularisering.
Niet dat de hang naar simpele, directe, persoonlijk gekleurde liederen nieuw is: in de achttiende en de negentiende eeuw zongen de mensen ook graag gezelschapsliederen, en de bundel van Johannes de Heer versloeg in de afgelopen eeuw zijn miljoenen. Qua toon en (wervend) taalgebruik is er niet zo heel veel verschil tussen liederen als ”Kom, nu is de tijd, aanbid Hem” (Opwekking), ”Kom tot uw Heiland, toef langer niet” (Johannes de Heer), ”Ei, kom, waag het, ei, kom, waag het en val voor Zijne voeten neer” (Groenewegen).Daar moet overigens bij gezegd dat de achterliggende theologie wél verschillend is. Groenewegens oproep staat in het kader van de Dordtse belijdenis: het is God Zelf die de zondaar trekt, waarbij de verkiezing de troost vormt voor de verslagen ziel – een notie die in de meeste opwekkingsliederen minder zichtbaar wordt. Daarmee komt een wezenlijk verschil aan de oppervlakte. Niettemin blijft staan dat de emotionele, directe, appellerende toon van alle genoemde liederen opvallende overeenkomsten vertoont.
In de beoordeling van dergelijke liederen spelen dus op z’n minst twee dingen een rol: de inhoudelijke, theologische inkleuring én de aangeslagen toon, de vorm waarin de boodschap gestalte krijgt. Geloofsbeleving van mensen heeft immers niet alleen te maken met hun kerkelijke context en theologische achtergrond, maar ook met hun karakter, smaak, aanleg en voorkeur voor een objectieve dan wel subjectieve benadering van de dingen.
Daarmee is meteen het conflict tussen de aanhangers van ‘hoge’ dan wel ‘lage’ cultuur aan de orde. De eersten gaan voor literair en muzikaal verantwoorde liedteksten, de laatsten zoeken naar „wat mensen graag zingen.” De eersten lijken in de ogen van hun tegenstanders elitair (ze zouden mensen buitensluiten met hun diepzinnige onverstaanbaarheid), de laatsten lijken simpel en oppervlakkig (ze zouden het zicht op de boventijdelijke Waarheid verduisteren door slechts de taal van één generatie te spreken).
Toch is het niet reëel om de hele discussie af te doen als een conflict tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur, een kwestie van smaak dus. Vorm en inhoud hangen immers samen. Wie de psalmen, onberijmd, als ijkpunt neemt, kan er niet omheen: de geloofsbeleving van bepaalde modieuze liederen –niet alle!– steekt mager af tegen de rijkdom van de traditie. In de psalmen geen simpele stelligheden, maar álle tonen van het mensenhart: zonde en genade, gebrokenheid en redding, lofzang en vertwijfeling. Om het met de gereformeerde theologie te zeggen: de oude én de nieuwe mens.
Het is het verschil tussen een liedje als ”Kom maar op! Durf het aan! Om naar de Here Jezus op zoek te gaan” en een psalm als ”Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verschijnen?” Simpele, vrolijke stelligheden leiden slechts tot overspannen of teleurgestelde verwachtingen. Ze doen geen recht aan de onrustige werkelijkheid waarvan Psalm 42 vol is: Godsgemis, verlangen, hoop, vertwijfeling. Tot –uiteindelijk– het geloof doorbreekt: „Hoop op God, want ik zal Hem nog loven.” Dat is een besef dat slechts tot uitdrukking kan komen in een vorm die zorgvuldig recht doet aan de gecompliceerde realiteit.
Enny de Bruijn
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl.