„Arts moet reserves laten varen”
Hoe groot de kloof tussen voor- en tegenstanders van euthanasie ook is, over één ding zijn beiden het eens: Openheid moet. Dat 60 procent van de euthanasiegevallen volgens het laatste onderzoek niet wordt gemeld, is velen dan ook een doorn in het oog. „Als de euthanasiepraktijk inzichtelijk is, hoeven we niet zo gauw bang te zijn voor een hellend vlak”, zegt mr. R. P. de Valk van de regionale toetsingscommissies.
De toetsingscommissies bestaan intussen drie jaar. Ze werden ingesteld om te bevorderen dat meer artsen euthanasie zouden melden. Toen artsen dat nog rechtstreeks bij het openbaar ministerie moesten doen, viel dat nogal tegen. Een tweetal onderzoeken in opdracht van de overheid bracht in de jaren negentig aan het licht dat meer dan de helft van de euthanasiegevallen voor justitie verborgen bleef.
De Tweede Kamer ging ervan uit dat artsen drempelvrees hadden. Melden bij het openbaar ministerie zou al te zeer het schrikbeeld van een strafrechtelijke vervolging oproepen. Omdat zowel voor- als tegenstanders vonden dat euthanasie altijd gemeld dient te worden, werden toetsingscommissies ingesteld. Zij zouden voortaan euthanasiegevallen gaan beoordelen en van advies voorzien voor het OM.
Vergeefs?
Binnen afzienbare termijn mogen de vijf regionale toetsingscommissies de meldingen zelfs buiten justitie om afhandelen. Dat heeft te maken met de nieuwe euthanasiewet. Die treedt naar alle waarschijnlijkheid op 1 maart 2002 in werking. In eerste instantie zou dat 1 januari zijn, maar die datum is niet haalbaar.
Als de nieuwe wet van kracht wordt, is euthanasie niet meer strafbaar op voorwaarde dat het door artsen gebeurt en alleen in situaties die de wet aangeeft. De toetsingscommissies zullen hun beoordelingen van gemelde euthanasiegevallen niet meer doorsturen naar het openbaar ministerie als artsen zorgvuldig hebben gehandeld. Als ze vinden dat de arts zich aan de regels heeft gehouden, hebben ze de bevoegdheid de melding zelfstandig af te handelen.
De commissies kennen een vaste samenstelling. Iedere commissie bestaat uit een arts, een jurist en een ethicus. Ook al omdat er een collega bij zit, was de verwachting dat artsen voortaan vaker zouden melden.
Die verwachting lijkt niet uit te komen. Vanaf de start in 1998 hebben de commissies ruim 2000 meldingen per jaar ontvangen. Dat zijn er niet meer dan eertijds bij het OM. Is het instellen van de commissies dus een vergeefse poging geweest om de meldingsbereidheid onder artsen omhoog te brengen?
Voorzitter mr. De Valk-Van Marwijk Kooy van het landelijk overleg toetsingscommissies euthanasie vindt die conclusie te voorbarig. „De overheid heeft opdracht gegeven voor een nieuw landelijk onderzoek naar de euthanasiepraktijk. Dat moet meer duidelijkheid brengen. Denkbaar is dat het totaalaantal euthanasiegevallen is gedaald. Als dat zo is, is het percentage gemelde gevallen toegenomen.”
Belastend
Mocht blijken dat veel artsen nog steeds niet willen melden, dan wil dat volgens haar niet zeggen dat het instellen van de commissies voor niets is geweest. „We doen veel aan voorlichting. We verzorgen lezingen en geven voorlichting aan artsen. We hopen dat die op deze manier worden aangespoord meer te melden.”
Ze tekent aan dat het een illusie is te denken dat alle artsen gemakkelijk hun reserves om te melden laten varen. „Euthanasie blijft voor artsen emotioneel een belastend proces. Het gaat een arts niet in de koude kleren zitten. Als alles achter de rug is, moet hij er ook nog eens verslag van uitbrengen aan derden. De arts heeft voor zijn gevoel naar eer en geweten gehandeld en waarom zou hij dan verantwoording moeten afleggen? Die weerstand is begrijpelijk. Toch zal hij over die reserves heen moeten stappen.”
Er speelt volgens haar ook een generatieverschil mee. „De oudere generatie artsen is niet zo gewend aan openheid en heeft ook meer moeite met het afleggen van verantwoording. De jongere artsen, vooral de zogeheten SCEN-artsen, gebruiken meer woorden en zijn beter in staat het eigen handelen en het gehele proces te verwoorden. De bereidheid zich te verantwoorden is onder jongere artsen over het algemeen groter dan onder oudere. Dat heeft ook te maken met het feit dat het melden van euthanasie tegenwoordig aan de orde komt tijdens de opleiding.”
Een andere reden waarom ze optimistisch is, is dat het klimaat rond euthanasie verandert. Het onderwerp is volgens haar bespreekbaar geworden. „Je ziet dat terug in overlijdensadvertenties. Voorheen was het taboe om met zo veel woorden aan te geven dat de overledene voor euthanasie had gekozen. Nu kom je dat steeds vaker tegen.”
Bezwaar
De Valk-Van Marwijk Kooy vindt dat het belang om te melden niet genoeg benadrukt kan worden. „Als we volledig inzicht hebben in de euthanasiepraktijk, hoeven we niet meer zo gauw bang te zijn voor het hellend vlak. Openheid is cruciaal. Euthanasie is een vergaande stap, dus moet er controle zijn.”
Toch blijft het de vraag of de gevallen waaraan een luchtje zit, zijn op te sporen. De vroegere minister van justitie, mevrouw Sorgdrager, die voorzitter is van een van de regionale toetsingscommissies, voerde als bezwaar tegen het huidige meldingssysteem aan dat de ’foute’ gevallen buiten beeld blijven. Een arts die bewust de zorgvuldigheidsregels aan de laars lapt, zal zich immers wel tien keer bedenken voordat hij de commissie informeert.
De praktijk lijkt die veronderstelling te bevestigen. Van de ruim 6500 meldingen die tot nu toe binnenkwamen, waren er maar enkele waarbij volgens de commissies niet zorgvuldig was gehandeld. En zelfs die zaken waren voor justitie geen aanleiding om te vervolgen. Het openbaar ministerie zag er dus geen zaak in.
Mevrouw De Valk erkent dat knoeiende artsen zichzelf inderdaad uit de wind kunnen houden. „Dat zul je altijd blijven houden. Toch wil dat niet zeggen dat we een onmogelijke taak hebben. Sommige artsen bleken bijvoorbeeld als consulent iemand uit de eigen kleine waarneemgroep in te schakelen die de patiënt kende. Je kunt je afvragen of de consulent dan wel voldoende onafhankelijk is zowel ten opzichte van de patiënt als ten opzichte van de meldende arts. Dat komt nu nauwelijks meer voor. Door artsen te corrigeren, proberen we de praktijk te verbeteren.”
Onder de indruk
De Amsterdamse hoogleraar gezondheidsrecht Hubben heeft de commissies verweten de meldingen niet voldoende tegen het licht te houden. Tijdens de (besloten) zittingen van de toetsingscommissies worden gemiddeld enkele tientallen zaken afgehandeld zonder dat de betrokken artsen zijn gehoord.
Mr. De Valk: „Dat wij de dossiers erdoorheen jassen, bestrijd ik. De werkwijze is zo dat de secretaris een conceptoordeel opstelt en dat met het dossier naar de leden toestuurt. Er gebeurt heel veel werk voorafgaand aan de zittingen. Zodoende kunnen we tijdens een zitting relatief veel dossiers afhandelen.”
Hubben vindt het vreemd dat er zo weinig artsen worden gehoord. Kan er dan wel grondig worden getoetst?
De Valk: „Alleen als we met vragen blijven zitten, nodigen we een arts uit voor een toelichting. Dat is maar zelden nodig. De meeste artsen houden zich stipt aan de regels. Ik ben best onder de indruk van de zorgvuldigheid waarmee er wordt gewerkt.”
Als artsen voor een zitting worden uitgenodigd, komt dat nogal eens door de gebrekkige verslagen die ze hebben ingediend. Sommigen beperken hun antwoorden tot enkele regels. Mr. de Valk ziet op dit punt een duidelijke verbetering. Dat is vooral te danken aan de training van consulenten. „Deze zogeheten SCEN-artsen leveren een belangrijke bijdrage aan ons beeld van de gang van zaken bij euthanasie.”
Onvoldoende
Over SCEN-artsen gesproken: Een aantal zorgde onlangs voor de nodige opschudding door in NRC Handelsblad te verklaren dat artsen te gemakkelijk tot euthanasie overgaan. De mogelijkheden van palliatieve zorg worden volgens hen onvoldoende benut. Zij vroegen meer aandacht voor palliatieve zorg en voor kennisoverdracht aan (huis)artsen.
Mevrouw De Valk, die zelf vrijwilligerswerk in een hospice doet, vindt dat een positieve ontwikkeling. „Palliatie is iets waar we artsen steeds op wijzen. In het nieuwe meldingsformulier wordt uitdrukkelijk gevraagd wat de arts in dat verband heeft gedaan. Die vraag is op onze suggestie in het formulier opgenomen.”
Ze voegt eraan toe dat de vraag om euthanasie niet zal verdwijnen als de palliatieve zorg een optimaal niveau heeft bereikt. „Uit onderzoeken blijkt dat een categorie patiënten om euthanasie vraagt omdat ze waardig willen sterven. Zij vrezen verdergaande ontluistering en toenemende afhankelijkheid. Die patiënten help je niet met betere palliatieve zorg.”