De grote Toekomst en ons bescheiden handelen
Coen Constandse promoveerde onlangs aan de Protestantse Theologische Universiteit op een gedegen studie waarin het werk van de Duitse dogmaticus Friedrich-Wilhelm Marquardt (1928-2002) centraal staat. Vooral de relatie tussen ethiek en eschatologie krijgt aandacht: bij Marquardt wijst Gods gebod de weg om in de gebrokenheid toch koers te blijven bepalen vanuit het visioen van het Koninkrijk Gods.
De schrijver geeft een helder overzicht van de theologische positie van Marquardt. Deze omstreden theoloog is fundamenteel geraakt door de ontmoeting met het levende Israël. Wanneer hij op 30-jarige leeftijd in 1959 een reis naar de staat Israël maakt, betekent dit voor hem naar eigen zeggen een tweede doop, een tweede invoering in het leven met God. „Het begin van heel mijn theologiebeoefening is een daadwerkelijke, diepe ongerustheid die de ontmoeting met de joodse staat bij me heeft teweeggebracht.” Sindsdien kan hij alleen nog theologiseren ‘na Auschwitz’, dat wil zeggen in de verbijstering om de verschrikking van de Shoah, de moord op 6 miljoen joden. Dit ontzettende gegeven plaatst grote vraagtekens bij heel de traditionele christelijke theologie die zijns inziens gekenmerkt wordt door ”Israëlvergessenheit”. Wat christelijke theologie nu past, is zelfonderzoek, schuldbelijdenis, boetedoening en bekering. Marquardt zet zich vanaf dat moment hartstochtelijk in voor ontmoeting en gesprek tussen joden en christenen. Het gaat hem om een theologie die geen slachtoffers meer maakt en die vrij is van geweld en uitsluiting, „een christendom waarvoor joden niet meer bang hoeven te zijn.”Heel de theologie staat voor hem onder het eschatologische voorbehoud: „so Gott will und er lebt”, dat wil zeggen in de hoop dat God Zelf de verwachting van het geloof, ondanks alle verschrikkingen van Auschwitz, toch nog zal vervullen en daarmee zal laten zien dat Hij de Levende is.
Spraakmakende theologen
Constandse spitst zijn behandeling van Marquardt toe op diens ethiek, maar tekent eerst als breder kader de opvattingen van enkele andere spraakmakende theologen. Zo worden we als lezers ingevoerd in de hedendaagse discussie over de samenhang tussen eschatologie en ethiek, of anders gezegd: tussen de verwachting van Gods grote toekomst en ons menselijk handelen. Als gesprekspartners fungeren Jürgen Moltmann, Wolfgang Pannenberg en Hans Ulrich.
In Moltmanns bestseller ”Theologie der Hoffnung” (”Theologie van de hoop”) uit 1964 wordt de gelovige met zijn verwachting van het koninkrijk Gods midden in de geschiedenis geplaatst. God is bezig telkens nieuwe, onverwachte en verrassende dingen te doen in deze wereld. De theologie moet de sporen en ontwikkelingen van het goddelijke nieuwe in de geschiedenis herkennen. Dat kan zij vanuit haar betrokkenheid op de opstanding van Christus, waardoor een bruggenhoofd van het koninkrijk is geslagen in de wereldgeschiedenis.
De gemeente is ”exodusgemeente” die uitgaat uit het slavenhuis van het bestaande en immer op weg is naar het beloofde land. Als medewerker van God wordt de mens ingeschakeld in een proces dat uitloopt op de realisering van gerechtigheid en vrede. De wereld is strijdtoneel en bouwplaats van het Koninkrijk. Door ons morele handelen stellen we het Koninkrijk en daarmee God zelf present in het hier en nu. Deze visie van Moltmann leidt tot een radicale, revolutionaire en optimistische ethiek.
Pannenberg is terughoudender. Ook hij wil de categorie ”geschiedenis” voluit recht doen. In de geschiedenis werkt God in de Geest toe naar de voleinding. Hierin wordt ook de gelovige betrokken doordat deze vanuit de verwachting van het Koninkrijk hier en nu al opkomt voor gerechtigheid en menselijkheid. Pannenberg beklemtoont echter sterker dan dit bij Moltmann het geval is dat alleen God het vrederijk realiseert en dat de ethiek moet aansluiten bij algemene morele beseffen en noodzakelijke compromissen. Per saldo is de ethische uitwerking bij Pannenberg minder bevlogen en progressief, meer behoudend en op algemene inzichtelijkheid gericht.
Ulrich bekritiseert de directe samenhang die wordt gelegd tussen de komst van het Koninkrijk Gods en menselijk handelen. De mens wordt veel te zwaar belast wanneer van hem gevraagd wordt het heil, ook al is het maar ten dele, zelf te bewerken. Het gaat er veeleer om zich aan Gods handelen door de Geest toe te vertrouwen en zo te leren wachten en verwachten. De ethiek is volgens Ulrich zeker bij Moltmann, maar ook nog bij Pannenberg, te overspannen, zij moet nuchterder en zakelijker worden.
Tien Geboden
Constandse ziet Marquardt tussen Moltmann en Pannenberg in staan. Marquardt spreekt van een ”evangelische halacha”. Bedoeld is een leven in gehoorzaamheid aan Gods gebod, zoals dat in de Thora van Gods verbondsvolk wordt gevraagd en in de navolging van Christus een eigen gestalte krijgt. Door de oriëntatie op het gebod van God is een concrete ethiek mogelijk die niet tot een goedkoop compromis met de zondige werkelijkheid leidt. Het gebod wijst een weg om in de gebrokenheid toch koers te blijven bepalen vanuit het visioen van het Koninkrijk Gods.
In deze lijn wil Constandse zelf verder denken. Aan het slot van zijn boek schetst hij in enkele stippellijnen zijn eigen positie. Dit verdient zeker uitwerking in een afzonderlijke studie, die dan minder strikt academisch en wat meer op de gemeente gericht zal moeten zijn. Van groot belang acht ik het pleidooi voor een meer casuïstische uitwerking van de Decaloog. Dat wil zeggen dat de Tien Geboden een gedetailleerde toepassing krijgen met het oog op het leven van de gemeente van Christus. Hierbij is het onderlinge beraad van grote betekenis. Te denken is daarbij aan het gemeenschappelijk lezen van de Bijbel in het licht van de huidige situatie. Zo wordt de verbinding gelegd met de christelijke toekomstverwachting, maar dan wel in grote bescheidenheid. Wij brengen het Koninkrijk Gods niet dichterbij, maar het gebod trekt het heden in het licht van het toekomende. Het gaat niet om een vooruitgrijpen op het eschaton, maar om het begaan van een weg die toekomst heeft en naar de Toekomst verwijst.
Terecht zegt Constandse dat het wezenlijk is voor de gemeente te horen naar het Woord van God om dan vervolgens het leven naar dat Woord in te richten op alle terreinen van het leven. Daarbij moeten de Tien Geboden een prominente plaats (terug)krijgen in het leven van de gemeente, haar liturgie, prediking en catechese. Dit zal dan leiden tot wat Constandse noemt „een illusieloze maatschappelijke betrokkenheid”: „men is idealist genoeg om zich actief in te zetten voor een betere wereld en realist genoeg daar niet te veel van te verwachten.” Met andere woorden: ons bescheiden handelen is niet meer en niet minder dan „vijf broden en twee vissen” in de handen van Christus.
N.a.v. ”Het gebod van de hoop. Een bijdrage aan het debat over eschatologie en ethiek vanuit het werk van F.-W.Marquardt”, door Coen Constandse; uitg. Eburon, Delft, 2009; ISBN 9789059723122; 396 blz.; € 34,90.