Ze praten over mij
Niets wekt in zo’n sterke mate argwaan op als een gesprek in een taal die de omstanders niet begrijpen, meent dr. Hans Ester. Zo zouden volgens hem jonge Molukkers in de trein het fatsoen moeten hebben om geen Moluks maar Nederlands te spreken.
Volgens een recent krantenbericht verbiedt de Mondriaan Onderwijs Groep in de regio Haaglanden haar 30.000 leerlingen om in de wandelgangen en op het schoolplein andere talen dan het Nederlands te spreken. Een belangwekkend initiatief dat om nadere toelichting vraagt en dat uiteraard ook vragen oproept over de handhaving van het verbod in de praktijk van alledag.
Het bericht herinnerde mij aan een werkgroep over de multiculturele samenleving waarvan ik vier jaar geleden deel uitmaakte. Mijn aldaar verdedigde stelling dat jonge Molukkers in de trein het fatsoen zouden moeten hebben om geen Moluks maar Nederlands te spreken, maakte een golf van verontwaardiging los. Vooral de hoogleraar op het gebied van de minderhedenproblematiek en de aanwezige studenten maakten duidelijk kenbaar dat dit fascistische praat was. Het Molukse lid van onze werkgroep was in vergelijking met de anderen nog redelijk mild.
Het protest heeft mij evenwel niet van mijn overtuiging afgebracht dat taal essentieel is voor het contact van mens tot mens en dat diegene die zich in een groep mensen bevindt -bijvoorbeeld in de trein- zich naar vermogen moet aanpassen aan de middelen van communicatie die in die sociale omgeving gelden. Wanneer ik met mijn vrouw op familiebezoek door de Zwitserse jura reis, dan zullen we eerst op het Duits en na het station Bienne op het Frans overschakelen. Niets wekt namelijk in zo’n sterke mate wrevel en argwaan op als een gesprek in een taal die de omstanders niet begrijpen. De bijna onvermijdelijke vraag die bij de hoorders van vreemde klanken opkomt, luidt: Waarover praten die mensen? Hebben ze het over ons of over mij? Deze argwaan is volkomen gerechtvaardigd.
Van een Algerijnse vriendin hoorde ik dat mensen in Nederland die via een Arabische taal communiceren de meest hatelijke teksten uitspreken over de Nederlanders tussen wie zij leven en werken. Hun taal is een bastion tegen integratie in een gemeenschap die zij niet kennen en waarvan zij de taal niet als hun eigen taal accepteren. Uit ervaring weet ik dat het in Zuid-Afrika ook zo werkte. De inheemse bevolking voelde zich veilig binnen de tegen de Europese heersers gerichte schimpscheuten in hun eigen taal. Dit kon echter alleen maar duren totdat op de scholen in Zuid-Afrika ook inheemse talen verplicht werden en menig kind de ouders over het taalgebruik van de bedienden kon inlichten.
De grote vraag is of een verbod zal werken. Of zal een verbod een averechts effect hebben? Dat gevaar acht ik niet denkbeeldig. Kom je aan de taal, dan kom je aan de mens zelf. Daarom zou het initiatief om Nederlands te spreken uit moeten gaan van de mensen voor wie het Nederlands geen moedertaal is. Mijn indruk is dat deze ontwikkeling in Duitsland veel soepeler is verlopen. Is die indruk juist? Indien ja, hoe hebben de Duitsers dat klaargespeeld? Het initiatief van de Mondriaan Onderwijs Groep begrijp ik heel goed. Ik ben nieuwsgierig naar de effecten.
De auteur doceert literatuurwetenschap aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.