Een buitenbeentje in ballingschap
Titel:
”Galloway Street. Een Ierse jeugd in Schotland”
Auteur: John Boyle, vert. Mariëtte van Gelder
Uitgeverij: Bzztôh, Den Haag, 2002
ISBN 90 5501 993 3
Pagina’s: 260
Prijs: € 17,50. Niet alleen Ierland kent een tegenstelling tussen protestanten en rooms-katholieken, ook in Schotland heeft die sterk geleefd. Vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw was de tegenstelling scherp.
De bloei van de zware industrie in de grootste stad in Schotland, Glasgow, trok honderd jaar geleden veel mensen uit het arme Ierland aan. In het boekje ”Galloway Street” geeft John Boyle een beeld van zijn Ierse jeugd in Schotland in de jaren veertig.
Als enige katholieken wonen de Boyles in een woonkazerne bij Glasgow. John is de oudste in een gezin van zes kinderen. De meeste andere kinderen in de straat zijn even armoedig, maar wel samen protestant. Ze gaan met elkaar naar school, terwijl John met een busje naar een heel andere stadswijk moet om in de katholieke catechismus te worden onderwezen.
Hij gaat niet alleen naar een andere school, ook thuis gaat het er anders toe. Johns vader en moeder noemen Ierland nog steeds hun ”thuis” en proberen te voorkomen dat hun kinderen werkelijk integreren. Bezoek komt er vrijwel nooit en als het komt, is het Iers bezoek.
Vooral Johns moeder verzet zich tegen de Schotse cultuur. Het lokale accent dat de kinderen op school aanleren, vindt ze lomp vergeleken met het „keurige” Iers. Hoewel moeder sterk is in het etaleren van haar mening tegenover haar kinderen, komt het nooit tot een echt gesprek. Al zijn ervaringen moet John dan ook zelf verwerken. „Soms vraag ik me af of ik wel bij dit gezin hoor. Misschien hebben ze zich gruwelijk vergist in het ziekenhuis.”
Sul
Beschrijft Boyle zijn moeder als streng en bekrompen katholiek, zijn vader portretteert hij als een sul. Het huwelijk tussen vader en moeder is slecht en dat verbetert niet als moeder erachter komt dat vader wekelijks een deel van zijn salaris aan drank spendeert. John schaamt zich voor zijn vader, want die slurpt bij het eten en kan moeilijke woorden niet uitspreken. Tegelijk heeft hij soms medelijden met hem, omdat zijn moeder zich negatief tegenover hem opstelt.
Al met al voelt John zich een buitenstaander. Zijn gevoel zegt dat de protestantse kinderen in de buurt een sterkere solidariteit hebben met elkaar dan met hem. Nooit heeft een van de kinderen dat tegen hem gezegd. Sterker, als hij met een protestants vriendje een dode duif vindt, vraagt zijn vriendje zelfs of ze de duif een protestantse of een katholieke begrafenis moeten geven. Hij wordt niet actief buitengesloten. Maar John vóélt zich een buitenbeentje en tegen dat gevoel valt niets te doen.
Het sterkst beschrijft Boyle dat gevoel als hij ontdekt dat hij niet weet wat toiletrollen zijn, omdat ze altijd krantenpapier gebruiken, terwijl toiletpapier voor zijn vriendjes tot het dagelijks leven behoort. „Dat zij dingen hebben die wij niet hebben, dat ze woorden kennen die wij niet kennen. Het maakt me jaloers en beschaamd. Waarom moet ons gezin toch altijd anders zijn? Waarom kunnen we nooit eens gewoon zijn, zoals alle andere mensen?”
Afkomst
Rond zijn twaalfde gaat hij een jaar naar het Ierse eiland Achill en woont bij tante Mary, een ongetrouwde zus van Johns moeder. Hij leert hier wel de leefwereld van zijn ouders kennen, maar ondanks het feit dat hier iedereen katholiek is, blijft hij als Schot opnieuw een buitenbeentje.
Het sterven van tante Mary in 1993 brengt John Boyle ertoe na meer dan veertig jaar zijn belevenissen op papier te zetten. Zijn leven -dat zich grotendeels in Brussel afspeelt- bevindt zich dan in een crisis en voor zijn gevoel heeft dat alles te maken met zijn afkomst.
Toch beschrijft John Boyle niet werkelijk wat de verschillen tussen protestanten en katholieken waren. De protestanten waren gewoon anders en daarmee was er afstand. Het boek gaat vooral over die afstand. Misschien komt het verschil nog het scherpst tot uitdrukking als de hoofdpersonen in het boek -Johns moeder voorop- veelvuldig de Naam van God onnodig gebruiken, naast het aanroepen van de heiligen. Mogelijk is dit typisch katholiek, voor protestanten is het storend.
Informeel
”Galloway Street” is een aangrijpend zelfportret van een eenzaam jongetje dat zich overal buiten geplaatst voelt. Heel knap is ook hoe informeel Engels in informeel Nederlands is vertaald. Wie enigszins op de hoogte is met de situatie in Schotland en Ierland, zal allerlei nuances herkennen, in de wetenschap dat er nog veel meer subtiele gegevens onopgemerkt blijven.
Het boek heeft alleen een persoonlijke pretentie. Een historische beschouwing over het leven als katholiek in Schotland ontbreekt. De belangrijkste waarde van het boek ligt wellicht in de beschrijving die een man vanuit de crisis van de middelbare leeftijd van zijn jeugd geeft.