Nieuw schepsel
De wedergeboorte gaat de gehele mens aan. In het verstand komt een geestelijk licht, opdat de mens hierdoor God en zichzelf recht gaat kennen. Hij krijgt hierdoor een oog van binnen om de boosheid van zijn hart te zien. Hij ziet hoe verdorven en walgelijk hij is en wat voor vijandschap tegen God en Zijn heiligen hij in zijn hart steeds gehuisvest heeft.Door dat licht wordt het verstand bekwaam gemaakt om geestelijke dingen te kennen en te beoordelen. In de wil wordt een buiging en een trek tot het geestelijk goede gewerkt, aangezien hij eerst alleen geneigd was tot het kwade. De wil wordt vernieuwd en God schrijft Zijn wet in zijn hart, en neemt het stenen hart weg en geeft een vlezen hart. Hierdoor komt de grote verandering in de wil. Wat tevoren een lust was, wordt nu een last. Wat tevoren een last was, wordt nu een genoegen. Maar niet alleen wordt in de wedergeboorte het geestelijke leven meegedeeld aan het verstand, aan het oordeel en aan de wil, maar ook aan de hartstochten. Die worden hierdoor verbeterd en geregeld.
Dit alles is zo omdat door de zonden de geestelijke dood is ingebracht. Dus moet door de wedergeboorte het geestelijk leven worden hersteld. Verder strekt zich deze verandering ook uit tot het lichaam, het oog, het oor enzovoort. In het algemeen strekt zich deze verandering zich uit tot de leden van het lichaam, die tevoren werktuigen van de zonden waren en nu wapenen der gerechtigheid worden.
Jesajas Hillenius, predikant te Drachten. (De mens beschouwd, 1752)