Duitser durft vlag weeruit te steken
Toen de Duitse bondspresident Gustav Heineman (1969-1974) eens werd gevraagd of hij Duitsland liefhad, antwoordde hij: „Ik houd niet van de staat; ik houd van mijn vrouw.” In deze afwijzing van patriottisme ging hij de Duitsers voor. Maar tijden veranderen.
De voormalige correspondent van NRC Handelsblad Michel Kerres maakt er in zijn boekje ”De nieuwe buren” een punt van hoe sterk de Duitsers zijn veranderd. Vroeger was Duitsland het „land van iezegrims in donkere wouden”, maar dat is nu verleden tijd. In de ondertitel noemt hij het zelfs „lichtvoetig.”Want dertig jaar na het vertrek van Heineman trad in 2004 een nieuwe president aan, Horst Köhler. En die zei bij zijn inauguratie in 2004 zomaar: „Ich liebe Deutschland.” Ja, dat was natuurlijk voorpaginanieuws.
Het breekpunt werd voor iedereen zichtbaar rond het wereldkampioenschap voetballen in 2006. Wekenlang zag men zwart-rood-goud op straat. De Duitse vlag prijkte vroeger alleen op de auto van de bondskanselier; nu versierden tienerzonen de familie-Mercedes ermee.
Een moeder vertelt in het boek dat ze „daar eerst niet voor te vinden” was. „Wij zijn niet opgegroeid met liefde voor het Duitse”, hield ze haar kinderen schuchter voor. Vaderlandsliefde droeg de schaduw van het Derde Rijk. Daar kwam alleen maar narigheid van. „Een hele generatie kreeg een grondige hekel aan het vaderland.”
Maar hun kinderen toonden zich ineens onbekommerd Duits. Het voetbal haalde het taboe eraf.
Dat Derde Rijk en zijn miljoenen slachtoffers is nog altijd alomtegenwoordig in Duitsland. De krant schrijft er nog dagelijks over, en op zondag herinnert de dominee er wel aan.
Toen Kerres vertrok naar Duitsland, verwachtte hij een economische supermacht aan te treffen, die politiek steeds meer tanden kreeg. Maar dat een kwart van zijn artikelen direct of indirect over de Tweede Wereldoorlog zou gaan, daarop was hij niet voorbereid. Om „horendol” van te worden, schrijft hij.
Maar de Duitsers hebben het leren dragen, zag hij. Zo moet je het ook zeggen: leren dragen. De schrik zit hen nog in de benen. „Een restje geremdheid is nog aanwezig.” Als een rode draad loopt door het boek dat zaken als luchtigheid, ongedwongenheid en –o gruwel– zelfspot nog altijd niet bij Duitsland passen.
Het vlaggenzwaaien rond het voetbal in 2006 was achteraf daarom meer uitzondering dan de nieuwe regel. „De Duitsers stonden versteld van hun eigen onbekommerdheid”, laat Kerres iemand zeggen.
Kerres’ boekje is typisch een journalistiek werk. Het geeft achtergronden bij de actualiteit. Maar wel heel goede achtergronden. Het neemt de lezer mee van een gesprek met bondskanselier Merkel naar het atelier van de –beroemde maar inmiddels omstreden– schrijver Günter Grass. Van de villa van de gevierde Hitlerbiograaf Joachim Fest naar de bouwvallen van het voormalige Oost-Duitsland. En dat alles geschreven met zo’n prachtige lichte toets die in het oude Duitsland beslist nooit door de pers zou zijn gekomen.
N.a.v. ”De nieuwe buren. Hoe Duitsland zijn lichtvoetigheid ontdekte”, door Michel Kerres; uitg. Prometheus, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 446 1127 4; 237 blz.; € 15,95.