Opinie

Opbrengst

Opbrengstgericht werken is in korte tijd een veelgebruikte term geworden. Er wordt een manier van werken mee aangeduid waarin scholen zich bewust zijn van de resultaten van hun handelen. Maar leidt opbrengstgerichtheid daadwerkelijk tot betere resultaten?

Drs. M. Burggraaf
22 July 2009 09:18Gewijzigd op 14 November 2020 08:22

Daarover schrijft Simone Doolaard in Advies & Educatie, Tijdschrift voor onderwijsadviseurs en schoolleiders (juni 2009). De wijze van werken is geïntroduceerd in het kader van de Kwaliteitsagenda ”Scholen voor morgen”. Voor het verbeteren van de taal- en rekenprestaties van kinderen in het primair onderwijs is het van belang dat scholen beter gebruikmaken van de toetsgegevens en informatie uit hun leerlingvolgsysteem. Of de nadruk op opbrengstgericht werken vruchten zal afwerpen, is nu nog niet te zeggen. Wel concluderen wetenschappers op grond van literatuuronderzoek dat er empirisch bewijs is dat het hier in principe om een effectieve werkwijze gaat.Opbrengstgericht werken is onlosmakelijk verbonden met de evaluatie in vijf stappen: het vastleggen van doelen en standaarden, het verzamelen van informatie, het registreren ervan, het interpreteren en het nemen van beslissingen. De hele cyclus levert vooral feedback. En van feedback is bekend dat het een effectieve bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van onderwijs en aan de resultaten van leerlingen. Er blijft echter nog veel te verbeteren. Leerlingen krijgen nog maar heel beperkt feedback. Leraren maken nog weinig gebruik van de mogelijkheden om meetuitkomsten te analyseren. De attitude op scholen moet nog meer ‘onderzoekend’ gericht worden. Er moet een schoolklimaat zijn waarin open en veilig over werkwijzen en leeropbrengsten gesproken kan worden en waarin leraren het monitoren van leerlingresultaten beschouwen als een logisch onderdeel daarvan.

Een scholengemeenschap in Alkmaar bood havo- en vwo-leerlingen een intensieve examentraining aan in bètavakken. Het gebeurde onder leiding van het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS). Monique Sanders schrijft daarover in APS Nieuws (nr. 64) onder de titel ”Cijfers kruipen naar elkaar toe”. Aanleiding voor de examentraining waren relatief hoge cijfers voor het schoolexamen en tegenvallende examenresultaten voor met name de bètavakken. Het verschil tussen de cijfers voor de schoolexamens en het centraal schriftelijk is sinds oktober 2007 een speerpunt van de onderwijsinspectie. Het mag niet groter zijn dan een half punt. De leerlingen moesten dus beter worden voorbereid op het examen.

Onder begeleiding van het APS zetten de Alkmaarse docenten een tweedaagse examentraining per bètavak op. Alle volgens het stramien van zes lesblokken van bijna twee uur, met een presentatie van een thema op hoofdlijnen, oefenen met examenopgaven en een proefexamen met nabespreking. Op vrijwillige basis schreven leerlingen zich voor deze training in.

De belangrijkste resultaten van deze examentraining nieuwe stijl bleken vooral kleinere verschillen tussen schoolexamen en centraal examen te zijn. Bij de havoleerlingen was dit verschil gemiddeld 0,4 punt kleiner vergeleken met de leerlingen die niet aan de training deelnamen. De cijfers voor het centraal schriftelijk examen laten niet een opvallende stijging zien ten opzichte van het jaar daarvoor. Een punt dat zeker ook van belang is bij de motivatie van de leerlingen. Motivatie en zelfvertrouwen zijn door de trainingen bevorderd.

In Pedagogische Studiën (nummer 3, 2009) geven de onderzoekers R. van Rijn, A. Béguin en H. Verstralen een beschouwing over de nauwkeurigheid van examenuitslagen. Hun onderzoeksverslag heeft als titel ”Zakken of slagen? De nauwkeurigheid van examenuitslagen in het voortgezet onderwijs”. De schrijvers zetten in op een essentieel aspect van ieder deelexamen, de meetnauwkeurigheid, die wordt uitgedrukt in betrouwbaarheid. Bij een combinatie van meerdere, uiteenlopende toetsen, zoals in het Nederlandse examensysteem, is de meetnauwkeurigheid van de beoordeling lastig te bepalen.

In het artikel wordt een methode uitgewerkt waarbij de meetnauwkeurigheid voor het Nederlandse examensysteem in het voortgezet onderwijs wordt gekwantificeerd in termen van het percentage onjuist geclassificeerde kandidaten door afronding van cijfers en compensatiemogelijkheden. De methode is gebaseerd op klassieke testtheorie. Toegepast op examens worden verschillende uitslagregels vergeleken op basis van het percentage kandidaten dat zakt voor het examen en het percentage kandidaten dat onjuist is geclassificeerd.

Uit de analyses blijkt dat het percentage gezakte kandidaten aanzienlijk toeneemt bij bijna alle alternatieve uitslagregels. Er zijn inmiddels allerlei wijzigingen te verwachten met betrekking tot de uitslagregels: het gemiddelde centraal examen moet voldoende zijn; er mag maximaal één onvoldoende gehaald worden als eindcijfer voor Nederlands, Engels en wiskunde et cetera Het onderzoek toont aan dat bij al deze alternatieve regels het aantal gezakte kandidaten stijgt.

Drs. M. Burggraaf is voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer