Gevonden
De rijke jongeling viel voor Christus op zijn knieën en vroeg Hem: Goede meester, wat zal ik doen opdat ik het eeuwige leven beërve? Hieruit bleek zijn diepe eerbied voor de Heere Jezus, waarmee hij erkende dat Hij in staat was hem de weg tot het eeuwige leven te wijzen. Die begeerde hij.Deze jongeling leidde in het oog van de mensen een onberispelijk leven. De Zaligmaker zag hem zelfs vriendelijk aan en beminde hem vanwege zijn leergierigheid. Maar niettegenstaande dit alles ging hij bedroefd van Christus weg. En dat terwijl anderen die in het geheel niet geschikt bleken te zijn en waarin niet de minste schaduw van een voorbereiding plaatshad, tot die genade van de wedergeboorte zijn gekomen. Hoeren en tollenaren, en vele anderen die uitwendig godsdienstig waren, zijn voorgegaan in het koninkrijk der hemelen.
Dan staat onze tekst daartussenin. De heidenen van wie hier wordt gesproken, hadden tot aan de nieuwtestamentische tijd geen kennis aan de God van Israël. Zij zochten Hem ook niet. Ze waren vreemdelingen van de verbonden en de beloften. Er waren dus in hen geen voorbereidingen. Maar God heeft Zich naar Zijn wijsheid en barmhartigheid over hen ontfermd en is zo door hen gevonden. Hij is gevonden door hen die Hem niet zochten. Opdat God alleen de eer zou ontvangen.
Jesajas Hillenius, predikant te Drachten (De mens beschouwd, 1752)