Kerk & religie

Wat je in de stilte hebt gehoord

Zijn geestelijke dampkring: Kohlbrugge, Calvijn, Miskotte, Noordmans. Cassettebandjes van de oud gereformeerde predikant Joh. van der Poel heeft hij in z’n auto liggen en de laatste pennenvruchten van de remonstrant dr. E. P. Meijering gaan niet onopgemerkt aan hem voorbij. „Traditie en openheid, het gesprek tussen die beide, dát is mijn specifieke roeping”, zegt ds. A. J. Zoutendijk (1952), predikant van de Utrechtse Jacobikerk. Vijfentwintig jaar staat hij in het ambt.

J. C. Karels
22 January 2003 09:32Gewijzigd op 14 November 2020 00:05
UTRECHT - Ds. A. J. Zoutendijk staat 25 jaar in het ambt. „In de gemeente moeten niet alle neuzen dezelfde kant op staan. Er zou ook iets van onrust gezaaid mogen worden.” - Foto Erik Kottier
UTRECHT - Ds. A. J. Zoutendijk staat 25 jaar in het ambt. „In de gemeente moeten niet alle neuzen dezelfde kant op staan. Er zou ook iets van onrust gezaaid mogen worden.” - Foto Erik Kottier

Wat een wereldse vraag, antwoordt ds. Zoutendijk, als ik informeer of hij het naar z’n zin heeft in Utrecht. „Zouden ze dat aan Mozes na 25 jaar ook gevraagd hebben? Je hoopt dat je op je plek bent. Maar ik kan ook nog zeggen dat ik het naar m’n zin heb.”

Onder christelijke studenten en pas afgestudeerden in de domstad is ”Zout” een begrip. Zondags preekt de hervormde predikant voor een goedgevulde Jacobikerk. Sinds 1990 is hij aan Utrecht verbonden. „Een uitdagende gemeente, waar mensen bewust naartoe gaan”, typeert de pastor. „Een wonderlijk soort gemeente ook. De recycling is groot, door al de studenten en afgestudeerden. Er wordt wel eens gezegd: een echte doctorandussengemeente.”

Ds. Zoutendijk is als redacteur verbonden aan het blad Kontekstueel, een podium waarin de betekenis van de gereformeerde theologie voor het heden wordt doordacht. Vorig jaar verscheen bij uitgeverij Boekencentrum zijn meditatiebundel ”Lijdenstijd”, dezer dagen gevolgd door een tweede bundel, ”Mensenkind”.

De schrijver Willem Jan Otten heeft pas beweerd dat Gerrit Achterberg geen dichter was van gedichten, maar van zinnetjes. Ook in de prediking van ds. Zoutendijk zijn zinnen belangrijk geworden, onthult hij. „Als mensen reageren, noemen ze vaak een zin die is blijven hangen.” Wie hem hoort of leest, ontmoet een zorgvuldig formulerend taalspeler, voor wie zinnen „elementen zijn van de Geest.” Zinnen over de essentie van mediteren: „Wie overpeinst, trekt zich niet terug in zichzelf, maar keert in tot de woorden van God.” Vragende zinnen: „Gods daden zijn toch niet voorhanden als koekjes in een trommel?” Ontdekkende: „De menselijke geest is creatief, menselijke vroomheid zo mogelijk nog meer.” Schilderachtige: „De Here God is geen standbeeld. Hij wandelt temidden van zijn volk.” Scherpe: „Jezus is anders dan brave kerkmensen gewend zijn.” Of poëtische: „Je dient een ander het meest door wat je in de stilte hebt gehoord en ontvangen.”

Op zijn salontafel ligt een editie van de middeleeuwer Dante. Met zijn scriba speelt ds. Zoutendijk geregeld een uurtje vedel (een soort knieviool): vioolconcerto’s van J. S. Bach. „Alleen maar altijd bezigzijn met kerk en theologie zou in mijn geval tot overspannenheid leiden”, verzekert de predikant. „Je hebt ook ontspanning nodig. En die komt dan weer ten goede aan je werk.”

Kijkt hij terug op zijn ambtelijke loopbaan, dan kan de jubilerende predikant vaststellen weinig grote crises of dieptepunten te hebben meegemaakt. „Ik hoor wel eens verhalen van mensen die alles inruilden om predikant te worden, tot een compleet tuiniersbedrijf toe. Daar zit ik dan vol verbazing naar te luisteren. Ik ben gewoon als jongen van zeventien met m’n gymnasiumdiploma op zak naar de stad gegaan, theologie studeren. Aardig is dat ik in Utrecht drie verschillende kamers gehad heb in wat nu mijn wijkgebied is.”

Na zijn theologiestudie zette de jonge Zoutendijk de eerste schreden van zijn pastorale loopbaan in het Zuid-Hollandse Noorden. Hij bewaart er goede herinneringen aan. „Ik had het niet beter kunnen treffen. Alles wat je daar deed was goed, er viel veel op te bouwen. Behalve catechisatie was er eigenlijk niet veel. Met zo’n 350 zielen, zoals dat heet, was de gemeente gemakkelijk te overzien.”

De predikant ontmoette in Noorden mensen die „iets karakteristieks” hadden. „Zwijgzaam, maar o zo betrouwbaar. Er was een bepaald type boerenbevolking, waar ik dierbare herinneringen aan bewaar, mensen voor wie het geloof een volstrekte levenswerkelijkheid was, zonder enige vorm van vanzelfsprekendheid. Geloven wordt zo gauw een hebbedingetje. Het is een godswonder als je gelooft, je hebt het vaak niet.”

In die tijd leerde ds. Zoutendijk „dat het wezenlijk voor de kerk is niet één soort mensen te kweken. Evangelische, opgewekte en activistische mensen hebben ingekeerde en bekommerde mensen nodig en omgekeerd. In de gemeente moeten niet alle neuzen dezelfde kant op staan. Er zou ook iets van onrust gezaaid mogen worden.”

Tegelijk beseft hij dat zijn definitie van bekommernis wel wat anders is dan bijvoorbeeld die van kenmerkenpredikers. „Ik zie bekommernis minder als een stand in het geestelijk leven. Het hoort bij het geloof als zodanig, vind ik. In mijn leven heeft Psalm 27 veel betekend: God is mijn Licht en mijn Heil. Maar ook: Wijs Uw knecht niet af in toorn. Het ware geloof kent verrukking, innigheid, maar ook vreze en beven. Verheug u met beving.”

Noorden werd in 1982 ingewisseld voor het noordelijke Groningen. „Daar ging iedereen automatisch aan het avondmaal, en hoefde ik helemaal niet meer te nodigen, zoals in Noorden. Ik heb me nog nooit zo’n gereformeerdebonder gevoeld als juist daar. Je zag er de goede kanten van de Bond: het structuren aanreiken, de vorming en de toerusting. Dat was een steun; zeker in het begin voelde je je een eenling onder de collega’s in zo’n grote stad. Mensen in het land dachten dat je als bonder in Groningen zending moest bedrijven. Alsof daar niet al eeuwen een christelijke gemeente was! Ik trof daar oudere mensen die gevormd waren door een kohlbruggiaanse prediking. Met hen had ik van meet af een sterke geestverwantschap.”

Het feit dat in de Groningse gemeente vrouwen ook in de ambten werden opgenomen -een zeer omstreden punt in de gereformeerde ambtsleer- heeft ds. Zoutendijk er niet van weerhouden erheen te gaan. „Ik heb niet getwijfeld of mijn weg daarheen was; je wordt er gewoon ingegooid, en dan merk je hoe het werkt.” Met nadruk: „Ik geloof écht dat de Heere God niet verbiedt dat vrouwen in de kerk een ambt bekleden. Als Paulus zegt dat de vrouw zwijge in de gemeente, dan zie ik dat in die situatie, contextueel. Met volle vreugde en vrede heb ik in Groningen gearbeid.”

Het vertrek naar de Utrechtse gemeente in 1990 betekende voor de predikant het terugkeren naar een traditionelere liturgie. „In Groningen kwam ik altijd met een intochtslied de kerk binnen, in Utrecht is het stil. Het heeft best enkele jaren geduurd voordat ik daaraan gewend was. Nu adem ik in die stilte.”

In de prediking moet ruimte ontstaan om mensen te laten zijn wie ze zijn, vindt ds. Zoutendijk. „Ik mag zijn wie ik ben, ik hoef niet aan een leiband op een bepaald paadje te lopen. Dat werkt ook niet. Je bekeren betekent niet dat jij een ander moet worden. De Geest schept de ruimte waarin jij kan en mag omkeren. Je hoort nog wel eens dat je anders móét worden. Maar ds. L. Kievit uit Gouda -hij heeft veel indruk op me gemaakt- zei altijd: „We hebben geen God Die het moet, maar Eén Die het dóét.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer