De SGP-vrouw en verkiezingen, een analyse
De positie van de vrouw bij de SGP zorgde in de aanloop van eerdere Europese verkiezingen ook al voor het nodige tumult. De samenwerkende partijen kwamen er echter steeds samen uit. De staatkundig gereformeerden verloren daarbij wel steeds meer terrein.
In artikel 10 van het Program van Beginselen van de SGP staat: „De opvatting van het vrouwenkiesrecht voortkomend uit een revolutionair emancipatiestreven, strijdt met de roeping van de vrouw. Dat laatste geldt ook voor het zitting nemen van de vrouw in politieke organen, zowel vertegenwoordigende als bestuurlijke.”Dit beginsel maakt het voor de SGP niet mogelijk om vrouwen op de eigen kieslijsten te plaatsen. Maar hoe te handelen als er een gecombineerde lijst is waaraan de SGP meedoet, bijvoorbeeld bij de Europese verkiezingen?
In 1979, bij de eerste rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement door de bevolking, speelt deze vraag geen rol. SGP en GPV doen afzonderlijk mee. De RPF doet niet mee; de partij bestaat wel, maar heeft nog geen zetel in de Tweede Kamer.
In 1984 vormen SGP, RPF en GPV voor het eerst een gezamenlijke lijst. De RPF heeft nu ook zetels in de Tweede Kamer. De nieuwe partij heeft –evenals het GPV– geen bezwaren tegen vrouwelijke Europarlementariërs, maar om de SGP ter wille te zijn –toen nog de grootste van de drie– slikken ze hun wens om vrouwen te plaatsen op de gecombineerde lijst in. Vijf jaar later, in 1989, staan er evenmin vrouwen op de lijst.
Voorafgaand aan de verkiezingen van 1994 onstaan er grote problemen. De RPF –die in grootte de SGP voorbij is gestreefd– plaatst in november 1993 een vrouw, G. Visser-van Lente, op plaats zeven van hun lijst; oftewel op nummer 21 van de gezamenlijke lijst. Op 24 januari 1994 ontstaat er een breuk omdat de SGP dit niet kan accepteren. Kort daarna raakt mevrouw Visser-van Lente er tijdens een kerkdienst van overtuigd dat ze zich terug moest trekken. Daarop besluiten de partijen alsnog met elkaar in zee te gaan.
In 1999 plaatsen RPF en GPV ieder een vrouw op een onverkiesbare plaats. De SGP gaat daarmee akkoord, maar legt in de samenwerkingsovereenkomst vast dat als een vrouw via voorkeursstemmen in het Europarlement komt, de partij de samenwerking opzegt.
In 2004 –RPF en GPV zijn opgegaan in de ChristenUnie– staat er op de CU/SGP-kandidatenlijst één vrouw, H. van den Berg. Ze heeft de elfde plaats op de gecombineerde lijst. In de pers is van verzet vanuit de SGP niets te merken. In 2009 plaatst de ChristenUnie vier vrouwen op de lijst. Van enig verzet vanuit SGP-zijde is ook toen niets vernomen.
De gewijzigde SGP-opstelling heeft niet alleen te maken met de veranderde krachtsverhoudingen tussen de kleine protestantse partijen, maar kan ook niet los gezien worden van een gewijzigde houding van de SGP ten opzichte van vrouwen op andere lijsten.
In het kader van de gemeenteraadsverkiezingen in 2002 en 2006 liep de spanning daarover in de partij hoog op. Het hoofdbestuur keurde tot dat moment de gecombineerde lijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen. Als er vrouwen op verkiesbare plaatsen stonden, mochten de kiesverenigingen de naam SGP niet voeren. Na veel geharrewar besloot de partij in 2006 de besluitvorming over het al dan niet samenwerken met partijen die vrouwen kandideren, aan de kiesverenigingen over te laten. De meeste staan op het standpunt dat elke partij gaat over de eigen kandidaten.
Na jaren van geharrewar rond Eurolijsten vindt het SGP-hoofdbestuur blijkbaar dat dit uitgangspunt ook geldt voor samenwerking in Europa. De Britse conservatieven zijn zo ver nog niet.