Lijden als beproeving van het geloof
Titel:
”Geloven als noodweer, het begrip ”het religieuze” bij S. Kierkegaard”
Auteur: F. Florin
Uitgeverij: Agora, Kampen, 2002
Pagina’s: 294
Prijs: € 29,50; Titel: ”De troost van het ogenblik. Kierkegaard over God en het lijden”
Auteur: P. H. Vos
Uitgeverij: Ten Have, Baarn 2002
Pagina’s: 287
Prijs: € 24,90.
Kierkegaard is de geschiedenis ingegaan als filosoof. Maar zelf zag hij zich als een schrijver die op het christendom opmerkzaam wilde maken. Zijn grote vraag was: Hoe word ik een christen? Het is daarom verheugend dat er twee proefschriften zijn verschenen die zijn ideeën over het geloofsleven tot onderwerp hebben. Het is alleen jammer dat beide promovendi niet goed raad weten met het feit dat voor de Deen de verhouding tot God het belangrijkste was. Ook op minder belangrijke punten slaan zij met een ferme klap de plank mis.
F. Florin (1937) promoveerde in juni jl. op ”Geloven als noodweer, het begrip ”het religieuze” bij S. Kierkegaard”. In zes hoofdstukken onderzoekt de auteur wat Kierkegaard over het religieuze heeft gezegd. In het laatste hoofdstuk confronteert hij de uitkomsten van het onderzoek met de opvattingen van de hedendaagse denkers Habermas, Adriaanse en Derrida. De conclusie is dat volgens Kierkegaard elk mens een fundamentele keuze moet doen en dat die wordt gedaan in de sfeer van de religieuze ervaring. Florin stemt daarmee in: „In deze studie hebben wij getracht met de hulp van Kierkegaard het religieuze zodanig te ontsluiten, dat het niet als willekeurig, als een absurde constructie en als evident irrelevant voorkomt - zoals vele tijdgenoten het schijnen te beoordelen.”
De eindconclusie is voor wie ook maar een beetje kennis van Kierkegaard heeft niet verrassend. Belangrijker is wat de auteur laat zien op zijn weg daarnaar toe. Zo schetst hij in hoofdstuk twee een beeld van de theologische opvattingen zoals die rond 1840 in Kopenhagen bestonden. Daaruit valt onder meer op te maken dat gepoogd werd christelijk geloof en moderne wijsbegeerte met elkaar te verzoenen. Kierkegaard geloofde daar niet in. Dergelijke opvattingen heeft hij dan ook fel bestreden.
Middeleeuwse mystiek
De rooms-katholieke Florin is het meest in zijn element als hij de invloed bespreekt die het piëtisme en vooral de middeleeuwse mystiek op Kierkegaards beschrijving van het religieuze hebben gehad. Hij stelt dat „zijn thematiek bij de benadering van het religieuze in deze traditie haar voornaamste oorsprong vond.” Zo signaleert hij een parallel met de middeleeuwse mysticus Eckhart. Van hem neemt Kierkegaard de gedachte over van verwantschap van de gelovige met God. Evenals deze legt ook Kierkegaard sterk de nadruk op de levensweg van de mens die God kent. De kortstondige mystieke ervaring kreeg bij Eckhart, anders dan men van een mysticus zou verwachten, weinig aandacht. Andere thema’s die Kierkegaard aan de mystiek heeft ontleend, zijn onder meer de innerlijke afzondering waarin de gelovige leeft ten opzichte van andere mensen, en het lijden als kenmerk van de verhouding tot God.
Zo vertrouwd als Florin is met de mystieke traditie, zo ver lijkt Kierkegaards lutheraanse geloofsbeleving met de nadruk op het persoonlijke van hem af te staan. Bij alle belangrijke beslissingen die Kierkegaard nam, beriep hij zich uiteindelijk op Gods voorzienige leiding. Dat laat de auteur telkens geheel buiten beschouwing. Hierbij speelt wellicht ook een marxistisch ideologisch vooroordeel een rol, waardoor alles te veel vanuit de maatschappelijke omstandigheden wordt verklaard. De schrijver is via de studentenbeweging uit de jaren zestig in links vaarwater gekomen en gebleven.
Soms lijkt de auteur ook te weinig grip te hebben op de stof en daardoor tot aanvechtbare conclusies te komen. Zo ziet hij de heftige aanval op de Deense staatskerk die Kierkegaard in zijn laatste levensjaar deed, als een ontsporing, als een afwijzen van het aardse. Daarbij gaat hij voorbij aan het feit dat Kierkegaard heel bewust eenzijdig wilde zijn en dat ook heel duidelijk heeft gezegd, zelfs nog op zijn sterfbed. Omdat Florin dit negeert, komt zijn standpunt ongenuanceerd en weinig overtuigend over.
Stichtelijke redevoeringen
Het onderzoek van Pieter Vos is veel grondiger. De auteur, lid van de gereformeerde kerken (vrijgemaakt), promoveerde op 2 oktober jl. aan de gereformeerde universiteit in Kampen op ”De troost van het ogenblik. Kierkegaard over God en het lijden”. Centraal staat daarin de vraag hoe een mens troost kan vinden en het lijden kan doorstaan voor Gods aangezicht. Ook levert het boek een bijdrage aan de interpretatie van het geheel van Kierkegaards werken. Dat gebeurt door naast de filosofische werken ook de stichtelijke redevoeringen, een soort preken, in het onderzoek te betrekken. De meeste onderzoekers laten die buiten beschouwing.
Ondanks de grondigheid van het onderzoek slaagt de auteur er niet in recht te doen aan Kierkegaards visie op het lijden. Daarvoor is zijn benadering veel te rationeel. Hij kan niet uit de voeten met het feit dat voor Kierkegaard lijden ten diepste een geloofsbeproeving is. Zomaar een citaat uit een van diens stichtelijke redevoeringen ter illustratie: „Om het wezen van het lijden en de zegen die in het lijden verborgen is te verstaan, om het lijden te kunnen verduren en er werkelijk vruchten van te plukken, om het lijden te mòeten kiezen, en te geloven, dat dit waarlijk een wijsheid is, die ons gelukkig maakt, daartoe heeft de mens Goddelijke leiding nodig.” In een andere redevoering wordt gesproken van „het zwaarste moment in een mensenleven […] toen alles zwart werd in je ziel, als was er geen liefde in de hemel, of als ware degene die in de hemel is toch niet echt liefde”; toen „leek de keuze aan jou, de schrikbarende keuze tussen ongelijk te hebben en God te winnen, of gelijk te hebben en God te verliezen.”
Juist dit zwaarste, de aanvechting van het geloof, laat Vos niet meewegen. De verhouding van de lijdende tot God functioneert niet in zijn betoog. Daardoor verdwijnt het lijden als innerlijk lijden uit beeld, en blijft slechts over het uitwendige lijden, de „massale slachtingen in de oorlogen van de twintigste eeuw” bijvoorbeeld. Zo verdwijnt ook het eeuwigheidsperspectief van het geloof.
Absoluut kwaad
De oorzaak daarvan is dat Vos helemaal meegaat met modern denken waarin alle lijden als absoluut kwaad wordt gezien. Dat wordt vooral duidelijk in zijn afwijzing van de orthodoxe leer dat Christus door Zijn kruisdood de toorn van God heeft gestild. „Dat zou immers betekenen dat het menselijke kwaad en het geweld met een door God zelf gerechtvaardigd geweld (namelijk het zoenoffer) zou worden bestreden, waarmee de geweldsspiraal in stand blijft […]. Ten overstaan van het kruis wordt de mens ontdekt aan zijn eigen zonde en gewelddadigheid”, meent Vos. Geweld wordt als per definitie onrechtvaardig gezien en met kwaad en zonde op één lijn gesteld. Als het tijdelijk leven alles is, wordt alles wat het aards geluk verstoort een absoluut kwaad.
Hij probeert hard te maken dat ook Kierkegaard de leer van verzoening door voldoening afwees. Maar tegelijk geeft hij als diens opinie weer dat de verzoening alleen te begrijpen is voor hen die hebben ervaren dat er vergeving van zonden is. Kennelijk kon de Deen zich vinden in de leus: niet de leer, maar de Heer. Vos probeert hem toch een verzoeningsleer toe te dichten door willekeurig uit allerlei stichtelijke redevoeringen te citeren. Ten slotte ontkomt hij er niet aan iets in het werk in te leggen dat er zo niet staat.
Sterker lijkt Vos te staan als hij Kierkegaards visie op de leer van de erfzonde weergeeft. In het boekje ”Het begrip angst” uit 1844 geeft hij een benadering van Genesis 3 waarin de vrijheid van Adam centraal staat en de duivel niet voorkomt. Deze visie staat sterk onder invloed van de filosofie van Hegel. Aangezien het betoog met veel ironie wordt voorgedragen, is het de vraag of dit gedachte-experiment als staaltje dogmatiek serieus is bedoeld. Mijns inziens biedt het in de eerste plaats bezinning op het christelijk leven en wordt daarbij in het voorbijgaan de heersende theologie op de hak genomen. De ondertitel geeft ook aan dat het gaat om een „eenvoudige psychologische meditatie” -dus niet een dogmatische verhandeling- die slechts „heenwijst naar het dogmatische probleem van de erfzonde.” Wanneer Vos de in dit werk voorgestelde visie dan ook in alle ernst als alternatief voor de traditionele leer van de erfzonde wil overnemen, doet hij dat op eigen gezag.
Geloofsbevinding
Met de hierboven geuite kritiek wil ik echter niets afdoen aan het feit dat Vos in wetenschappelijk opzicht een rijke studie heeft afgeleverd, waaruit veel valt te leren. Wie geïnteresseerd is in de talrijke vragen die met de Kierkegaard-interpretatie zijn gemoeid, kan er zeker zijn winst mee doen.
Het is merkwaardig dat zowel de rooms-katholieke Florin als de gereformeerde Vos ten diepste de geloofsbevinding van waaruit Kierkegaard schreef niet hebben gepeild. Iets voorzichtiger gezegd, uit de hier besproken studies blijkt dat niet. Dat is erg jammer.