Crisis treft arme landen het hardst
De mondiale crisis is vooral een crisis voor de armste landen, schrijft prof. dr. Rick van der Ploeg. Terwijl de economische recessie hen hard treft, hebben ze ook nog eens te maken met een klimaat- en voedselcrisis.
De huidige economische crisis vindt haar oorsprong in ontwikkelde landen. De directe gevolgen, banken die dreigen om te vallen, zijn dan ook vooral merkbaar in het Westen. De pijnlijke gevolgen van tweede orde beginnen zich nu echter ook af te tekenen in de rest van de wereld.Kapitaalstromen drogen op zodra investeerders in het Westen de hand op de knip houden, waardoor ook de investeringen in ontwikkelingslanden opdrogen. Voor de armste landen bestaat een belangrijke bron van inkomsten uit buitenlandse hulp. Helaas hebben donoren in rijke landen te maken met uit de hand lopende begrotingen door de krimp van hun economieën. Dat belooft weinig goeds voor hulpgelden. Ook de geldstroom van in het buitenland werkende familieleden wordt steeds kleiner met het stijgen van de werkeloosheid.
Daarnaast zijn veel ontwikkelingslanden afhankelijk van de export van grondstoffen. Die prijzen van olie, metalen en andere grondstoffen zijn fors gekelderd nu de mondiale vraag is verdwenen. Dat betekent ook dat overheidsfinanciën een neerwaartse beweging maken in een tijd dat gezien de mondiale recessie fiscale stimulansen nodig zouden zijn.
Nog voordat de recente crisis zich over ontwikkelingslanden uitstortte, waren de gevolgen van twee andere crises al merkbaar, met mogelijk veel langer slepende gevolgen.
Milieudruk
In de eerste plaats is er sprake van een klimaatcrisis. Sinds 1750 zijn de bevolking op onze planeet én de productie per persoon vertienvoudigd. Dit leidt tot een enorme stijging van de milieudruk. Demografen voorspellen dat de wereldbevolking de komende veertig jaar groeit van 6,6 miljard naar meer dan 9 miljard. Al die mensen moeten eten, wonen en vervoerd worden. De druk op het milieu en andere levende wezens en op het klimaat is nog nooit zo groot geweest als nu en zal de komende decennia nog veel meer toenemen.
Zo zal de concentratie van CO2 in de atmosfeer verdubbelen. Door het broeikaseffect warmen de aarde en de oceanen op en krijgen we te maken met een stijgende oceaanspiegel, meer orkanen, vernietiging van de habitat van allerlei soorten dieren en planten en grotere verspreiding van ziekten. De uitdaging is het broeikaseffect veroorzaakt door verbranding van fossiele brandstoffen te beperken terwijl de wereldeconomie de komende veertig jaar ten minste zal verzesvoudigen.
Een ander megamilieuprobleem is de steeds nijpender wordende waterschaarste. De tien minst ontwikkelde landen van de wereld zijn ook de droogste landen. Als het niet regent, wordt gevochten om water. Bovendien is er veel ongelijkheid in de toegang tot het water. Zo is Bangladesh voor 91 procent afhankelijk van water uit India en heeft Israël de macht over het water in de Gazastrook.
In de tweede plaats is er sprake van een voedselcrisis. In februari 2008 ontstegen voedselprijzen het historische record van 1973, maar al in 2005 stegen de prijzen boven het veertigjarig gemiddelde uit. Daarmee was de voedselcrisis al een feit voordat de kredietcrisis zich aandiende.
Hoe komt het dat voedselprijzen zo zijn gestegen, en waarom treft deze crisis ontwikkelingslanden zoveel harder? Het meest voor de hand liggende antwoord is dat de vraag enorm is toegenomen door de groei van China en India. De economische groei heeft ervoor gezorgd dat honderden miljoenen mensen zich nu meer en beter kunnen voeden. Betere voeding betekent over het algemeen dat voor het eerst vlees binnen bereik komt, maar voor de productie van vlees zijn meer calorieën aan voedsel nodig dan het oplevert, waardoor de vraag naar agrarische producten versneld toeneemt.
Biobrandstoffen
In Afrika staan de zaken er veruit het slechtst voor. Hier verdubbelt het aantal inwoners explosief tot 2 miljard, terwijl er amper landbouwland voorradig is om te voorzien in de behoeften van het snelgroeiende aantal huishoudens.
Een andere reden voor prijsstijgingen zijn de subsidies op biobrandstoffen. Deze dragen bij aan de stijging van voedselprijzen en leiden ertoe dat producenten overschakelen van consumptiegewassen op gewassen die geschikt zijn voor de productie van ethanol.
De situatie wordt verergerd door het gebrek aan stabiele en voorspelbare prijzen door het niet functioneren van internationale voedselmarkten. Over het algemeen heeft het complexe stelsel van subsidies en importbeperkingen in de wereld een verstorende werking op de prijs en op de prikkels om over te gaan tot hogere investeringen. Er is misschien genoeg voedsel, maar vraag en aanbod kunnen elkaar niet bereiken.
In een westers land bestaat de mogelijkheid om te lenen, termijncontracten af te sluiten, te sparen en corporaties op te richten, waardoor een groot deel van de marktschommelingen beter op te vangen is. Zulke instrumenten zijn in ontwikkelingslanden niet of nauwelijks voorhanden.
Al deze structurele oorzaken blijven van toepassing en zullen ervoor zorgen dat, zodra de mondiale vraag na de crisis weer toeneemt, de prijzen weer snel zullen stijgen. Zolang de crisis duurt, hebben ontwikkelingslanden nauwelijks de financiële mogelijkheden om hervormingen door te voeren noch om investeringen te doen. De mondiale crisis is dus vooral een crisis voor de armste landen en het is niet eens hun schuld.
De auteur is hoogleraar economie aan de universiteit van Oxford en de Universiteit van Amsterdam.