„Kerk moet wél bidden voor bekering Joden”
Het ligt, zei dr. A. J. Plaisier vorige week, „niet op de weg van de kerk om te bidden voor de bekering van Joden.” Volgens de scriba van de Protestantse Kerk staat dit „te veel in het kader van Jodenzending.” In De Waarheidsvriend (uitgave van de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk) gaat drs. P. J. Vergunst op zijn uitspraak in.
”Kerk moet wél bidden voor bekering Joden”, vermeldt de omslag van De Waarheidsvriend van deze week.„Vrede met God ontvangen we in de weg van bekering”, schrijft Vergunst, algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond, in zijn bijdrage, „en daarom begrijpen we de scriba van de Protestantse Kerk niet als hij aangeeft dat de kerk niet voor de bekering van de Joden bidden moet. Het Nieuwe Testament gaat ons hierin immers voor.”
Dr. Plaisier deed zijn uitspraak vorige week tijdens een ontmoeting met de pers in Utrecht, naar aanleiding van een reis die hij maakte naar Israël en de „bezette gebieden.” Een journalist van dagblad Trouw vroeg hem hoe hij aankijkt tegen het feit dat er in zijn kerk nog altijd wordt gebeden voor de bekering van Joden. Hij refereerde hierbij aan een ”bidstond voor de bekering van Joden” in Waddinxveen.
De scriba van de Protestantse Kerk antwoordde dat het niet op de weg van de kerk ligt om te bidden voor de bekering van Joden. „Dat staat voor mij te veel in het kader van Jodenzending.”
McCheyne
Dr. Plaisier is niet de eerste theoloog die ”het land van de Bijbel” opzoekt, schrijft Vergunst. Hij reisde onder meer in de voetsporen van de Schotse predikant R. M. McCheyne, die in 1838 een „zendingsreis” ondernam naar Palestina.
McCheyne en dr. Plaisier zouden het „zeker niet met elkaar eens zijn” over de uitspraak van laatstgenoemde, aldus Vergunst. Jodenzending – dat begrip kent de kerkorde inderdaad niet meer. „Van Jeruzalem uit is de boodschap van heil immers tot ons gekomen.” Voor de apostel Paulus vormde echter juist het feit dat de Joden het Woord van God al hebben, een „permanente aansporing tot gebed. Het is hem „een grote droefheid en mijn hart een gedurige smart” (Romeinen 9:2). Een hoofdstuk later schrijft hij dat het gebed dat hij tot God voor Israël doet, tot hun zaligheid is.”
Vergunst: „De woorden van ds. Plaisier gaan voorbij aan wat Paulus de gemeente van Rome leert. De Joden hebben een ijver voor God, maar missen het juiste inzicht. Ze erkennen de Messias niet. Vanwege dat geheimenis is het gebed voor Israël ons geboden.”
Vergunst keert zich ook tegen de opmerking van dr. Plaisier dat Israël moet oppassen voor de houding „Ze moeten ons altijd hebben.” „Is dat geen versimpeling van de positie van Gods uitverkoren volk, dat gestalte is van de lijdende knecht des Heeren – Psalm 44? Als we het woeden van de koningen der aarde tegen de Heere en tegen Zijn Gezalfde opmerken, verstaan we de benarde positie van Israël.”
Deze Bijbelse noties maken de Joodse staat in internationaal verband niet onschendbaar. Echter: „Juist daarom is het gebed voor de bewaring én de bekering van de Joden zo nodig. In die weg zal de kerk zelf er in rijke mate door gezegend worden. Ook dat is beloofd.”