Contact houden tussen dagelijks en kerkelijk leven
Kennelijk ben ik niet voor iedereen duidelijk geweest met de vragen die ik heb gesteld (7 januari). Velen zien mijn vragen als stellingen en anderen zelfs als antwoorden. Mij is duidelijk geworden dat de gemiddelde RD-lezer geen vragen maar antwoorden wil. De meest brandende vraag lijkt te zijn: Waar staat Polderman zelf in deze discussie. Mijn antwoord: Met betrekking tot het onderwijs sta ik bij de ”behouders” en met betrekking tot de kerk bij de ”vernieuwers”.
Over de huidige onderwijsvernieuwingen ben ik niet onverdeeld enthousiast. Het forse inleveren op ”kennis” ten gunste van ”vaardigheden” heeft mijns inziens voor het hoger onderwijs weinig meerwaarde. In een beroepssituatie kun je nog veertig jaar vaardigheden oefenen. De tijd om kennis te verzamelen is in vergelijking daarmee kort en snel voorbij. Later inhalen is vaak alleen mogelijk met dure cursussen en staatsexamens die er niet om liegen.
Wat ik nu zie gebeuren is dat de onderwijsvernieuwers te hard van stapel lopen en te gemakkelijk huidige ontwikkelingen als trendbepalend voor de toekomst typeren. Büdgen schetste dat en zei erbij: „Dat voltrekt zich wereldwijd.” Daar hebben we dus mee te leven is de meest voor de hand liggende conclusie. Vervolgens wordt opgeroepen tot bezinning. Dat is dezelfde verkeerde volgorde als die we bij de internetdiscussie hebben gehad. De bezinning komt te laat of helemaal niet meer op gang.
Nu is mijn grote angst dat onderwijsvernieuwers binnen het reformatorisch onderwijs op dezelfde wijze enthousiast aan de slag gaan of al bezig zijn en na verloop van tijd in de gaten krijgen dat er al doende hele belangrijke wissels zijn omgezet die niet meer kunnen worden teruggezet! Vandaar mijn advies: ”Bezint eer gij begint”. Onderwijsvernieuwers uit Zoetermeer schrijven vernieuwingsmodellen die niet gebaseerd zijn op een christelijk wereld- en mensbeeld.
Hierbij besef ik dat ’onze’ leerlingen en studenten jonge mensen zijn die in deze tijd leven en weinig zin hebben om achteraan te lopen. Voor onderwijsgevenden is het daarom van groot belang dat ze weten waar ze het over hebben en zelf in het leven staan. Elke wat oudere leraar/lerares zal het met me eens zijn dat onderwijsmethoden die het vroeger wel deden nu niet meer blijken te werken. Aanpassingen zijn dus nodig om over te komen.
Om aan te tonen dat je met het overnemen van een nieuwe onderwijsmethode kerkelijk in een situatie terecht kunt komen waar je niet op zit te wachten, heb ik de onderwijsvernieuwing een kerkelijke toepassing gegeven en impliciet de vraag gesteld of we dan nog zo enthousiast zijn. Laat duidelijk zijn dat dát de bedoeling was van mijn eerste artikel. Dus een denkproces op gang brengen.
De antwoorden die verschillende lezers hebben aangereikt, kan ik opdelen in twee groepen:
stip (u67(Er is geen verband. Er worden valse tegenstellingen en te snelle toepassingen gemaakt. De zondag kan niet op één lijn worden gesteld met een schooldag.
stip (u67(Er is wel een verband, omdat de onderwijspraktijk van alledag invloed heeft op de catechese en -op termijn ook- op de kerkdienst.
Voor alle duidelijkheid: ik behoor tot de laatste groep. En dáárom ben ik bang voor het onbezonnen invoeren van de voorgestelde onderwijsvernieuwingen.
Als ds. Kater dat op deze pagina „inlegkunde” noemt, heeft hij gelijk. Harde bewijzen kan ik niet geven. Maar of we daarop moeten wachten? Mij lijkt het niet de aangewezen weg. Vandaar mijn advies: bezin vooraf!
Dat ds. Kater onderwijs en prediking als zaken van verschillende orde typeert, begrijp ik vanuit zijn positie en argumenten wel. Maar toch deel ik zijn opvatting niet. Ik begrijp in dit verband ook waarom hij het niet over catechetisch onderwijs wil hebben. Want dáár worden immers andere onderwijsmethoden gebruikt dan het ”frontale lesgeven” dat vele jaren gangbaar is geweest.
Als ik ds. Kater goed begrijp dan vindt hij dat catechetisch onderwijs voor jongeren op de catechisatie iets heel anders is dan een catechismuspreek voor ouderen in de kerk. Volgens mij is dat niet uit te leggen. Als ds. Kater ervan uitgaat dat het nieuwe leren „fatale gevolgen” heeft (let wel, niet: kán hebben, maar hééft) voor de kerkdienst, dan is toch wel uiterste waakzaamheid geboden!
De route van de exegese die ds. Kater aanwijst is de ”kennislijn”, die mij uit het hart gegrepen is. Immers het Woord moet aan het woord komen. De dienaar en zijn inzichten maar ook de ideeën van de hoorders moeten ondergeschikt zijn aan het Woord. De vraag wat in het belang van het volk is, is daarmee voor ons beiden geen vraag meer. Ik denk overigens wel dat de hoorders in de kerk met hun behoeften niet genegeerd mogen worden. Van een predikant mag verwacht worden dat hij wezenlijk belang stelt in zijn gemeenteleden en ook weet ’waar zijn kudde gelegerd is’.
De kaders staan voor ds. Kater vast. Zelfs de context waarin het Woord wordt geproclameerd. Dus de wijze van preken en de inrichting van de kerkdiensten. Het lijkt me dat ds. Kater op dit punt wat al te star is. Degenen die hier in Nederland, in het buitenland of in andere werelddelen kerkdiensten hebben bijgewoond in rechtzinnige kerken zullen begrijpen wat ik bedoel.
De in Nederland in bepaalde kringen ’normaal’ gevonden kerkelijke praktijk van leesdiensten staat bijvoorbeeld weer haaks op de nadruk die ds. Kater legt op het belang van het geprédikte woord. Vragen als: Zijn leesdiensten verkeerde middelen? en: Willen we daarmee wijzer zijn dan God? zou ik niet met ja durven beantwoorden. Maar ook niet de vraag of een meer eigentijdse benadering en inrichting van kerkdiensten in de ban moet worden gedaan. Ik ben daar veel minder stellig in dan ds. Kater.
Ik ben ervan overtuigd dat als het contact tussen de dagelijkse leefwereld en de kerkelijke praktijk verbroken wordt, we veel verder van huis zijn. Veel kerkverlaters noemen dit als een belangrijk probleem. De Strict Baptists in Engeland en Schotland zijn mede daardoor geminimaliseerd en fungeren daarmee helaas als waarschuwend voorbeeld.
De auteur is docent marketing aan de Hogeschool Zeeland te Vlissingen.