Ondergang GM markeert omslag
De ondergang van de autobouwer General Motors markeert een keerpunt in de industriële en politiek geschiedenis, stelt dr. Hans Veldman.
De gedeeltelijke ondergang van General Motors is een belangrijk ijkpunt. In historisch perspectief kan het faillissement van de grote autoproducent gezien worden als het einde van de Amerikaanse auto-industriële 20e eeuw en het begin van een 21e hightechsamenleving.Decennialang was General Motors het voorbeeld van hoe een moderne corporatie geleid moest worden. Een van haar eerste CEO’s, Alfred Sloan, gold als de grondlegger van een ondernemingsstrategie die door de meeste Amerikaanse en Europese bedrijven gevolgd werd. De baas van de autoproducent organiseerde de onderneming in businessunits die werkzaam werden in verschillende bedrijfstakken. Concurrentiekracht en rentabiliteit golden als criteria om te investeren.
Sinds de jaren veertig zijn de meeste grote Amerikaanse en Europese ondernemingen georganiseerd overeenkomstig Sloans managementopvattingen. Meestal verdienen ze hun geld met andere activiteiten dan die waar ze oorspronkelijk mee begonnen zijn: Philips met medische apparatuur, Nokia, eens producent van hout, met mobiele telefoons, Toyota straks met (kern)energie.
GM bleef actief in de bedrijfstak van de auto’s, maar verdiende ook veel geld met activiteiten in de bank- en verzekeringstak, waarmee meteen verklaard is waarom de autofabrikant zijn bestaan zo lang kon rekken.
Voorbeeld
Hoezeer dan ook verwacht, het blijft schokkend dat aan GM als klassiek managementvoorbeeld van de bedrijfskunde een einde is gekomen. Op het moment dat het magazine Fortune in 1955 zijn eerste bedrijventop-500 presenteerde, was GM de grootste Amerikaanse onderneming. In omzet gemeten was het zelfs een van de drie grootste industriële corporaties ter wereld. Halverwege de jaren vijftig luidde de opvatting dat de uitbreiding van GM een recessie in Amerika voorkwam en tot ver in de jaren tachtig was het een van Amerika’s belangrijkste werkgevers.
In dit opzicht symboliseert de neergang van de onderneming ook de neergang van de Amerikaanse middenklasse in een industrieel georiënteerde samenleving. Niet voor niets is Wal-Mart nu Amerika’s grootste werkgever en komt de supermarktketen dit jaar in aanmerking voor de prijs van meest succesvolle onderneming.
Behalve in economisch opzicht symboliseert de neergang van GM ook een ommekeer in de politieke geschiedenis. Hoewel de financiële penibele situatie van General Motors de meeste aandacht krijgt, is de Amerikaanse auto-industrie meer dan de zogenoemde grote drie (GM, Ford, Chrysler) van het noorden. De afgelopen twee decennia heeft zich onder invloed van investeringssubsidies en belastingvoordelen in de zuidelijke staten een tweede auto-industrie ontwikkeld met goedkope arbeidskrachten en een geringe invloed van de vakbonden. In de conservatieve zuidelijke staten Kentucky, Oklahoma, Tennessee, Alabama, Mississippi, South Carolina, Georgia en Texas hebben buitenlandse autofabrikanten het economische landschap diep gewijzigd en het politieke debat over het lot van de auto-industrie sterk beïnvloed. Neem Toyota in Kentucky. Aangemoedigd door investeringssubsidies van de staat, bouwde de Japanse autofabrikant in 1986 in Georgetown zijn eerste fabriek. Sindsdien is het inwonersaantal van Georgetown verdubbeld en het gebied sterk verstedelijkt.
Hoezeer de auto-industrie ook in zwaar weer verkeert, de buitenlandse producenten in de acht zuidelijke staten, de zogenaamde kleine acht, doen het veel beter dan de grote drie in Detroit. Zo investeerde Toyota nog in 2007 meer dan 17 miljard in tien Amerikaanse fabrieken en levert het werkgelegenheid aan bijna 40.000 Amerikaanse werkers. Alabama, dat tot 1995 geen auto voortbracht, produceerde verleden jaar 800.000 auto’s en is daarmee vijfde grootste autoproducerende staat. Toyota, Nissan, BMW, Honda, ze zijn meer Amerikaans dan menig Amerikaan wil geloven. In het conservatieve naar binnen gekeerde zuiden worden ze omarmd, alleen al omdat ook hier een baan in de autoproductie vijf andere banen in de regionale zuidelijke economie ondersteunt en het werk van een half miljoen Amerikanen ermee verbonden is. Ter illustratie: de grote drie in het noorden geven direct en indirect werk aan ongeveer ‘slechts’ 250.000 werknemers.
Het zuiden heeft inmiddels een groter aandeel in het Amerikaanse bruto nationaal product dan het noorden. Buiten de auto-industrie wordt de regio gekenmerkt door concentraties van hoogwaardige technologische innovatieve bedrijven. Het zijn een soort Silicon Valley’s, bemand door goed opgeleide werknemers met andere manieren van (afstand)werken. Zij zijn de nieuwe middenklasse die de kern vormen van de post-auto-industriële samenleving.
De neergang van GM is meer dan een faillissement dat velen in hun bestaan treft. Hij symboliseert de neergang van het autogeoriënteerde industriële noorden en de opkomst van het hightechgeoriënteerde zuiden. Het economische landschap verandert snel en de politiek loopt er ver achteraan.
De auteur is Amerikadeskundige en associate professor strategy aan de Business Universiteit Nyenrode.