Geen mediacode, wel meer publieke verantwoording
Een mediacode voor berichtgeving rond familiedrama’s –zoals CU-Kamerlid Voordewind voorstelt– is geen goed idee, vindt dr. Huub Evers. Wel moeten kranten naar hun lezers toe meer verantwoording afleggen over de journalistieke normen die ze hanteren.
Nederland werd de laatste weken tweemaal opgeschrikt door een gezinsmoord. Eerst in Bavel en Zwijndrecht, waar een man zijn ex-vriendin, zijn ex-vrouw, zijn twee kinderen en daarna zichzelf van het leven beroofde. Twee weken later doodde een vader in Almere zijn twee dochters en zichzelf.De media besteedden hier uiteraard aandacht aan, want het gaat om drama’s die de samenleving danig beroeren. Sommige media deden dat terughoudend, andere sensationeler en meer gedetailleerd. Dat laatste leidde tot veel kritiek, vooral omdat in één geval de afscheidsmail (of stukjes daaruit) van de man werd gepubliceerd.
Dit leidde tot de gebruikelijke reactie in Den Haag. Tweede Kamerlid Voordewind van de ChristenUnie vindt dat de minister de pers moet aansporen tot meer terughoudendheid. Dan valt al snel (weer) de term gedragscode of mediacode. Wanneer de minister antwoordt dat hij de pers niets kan en wil opleggen en dat het toch vooral in de hoek van de zelfregulering gezocht moet worden, zegt het Kamerlid dat ook hij de media niets wil voorschrijven en dat het inderdaad meer moet gaan om een convenant dan om een verplichte code.
De journalistiek reageert doorgaans net zo stereotiep. Woordvoerders van de journalistenvereniging en het Genootschap van Hoofdredacteuren haasten zich te verklaren dat de media gewoon hun werk moeten doen, dat ze dat op een verantwoorde wijze doen, dat ze uitvoerig intern debatteren over morele kwesties en dat de overheid vooral op afstand moet blijven. Bovendien kan aandacht in de media ook een positieve werking hebben en mensen ertoe aanzetten hulp te zoeken.
Imitatiegedrag
Tot zover niets nieuws onder de zon. Twee jaar geleden speelde zich hetzelfde proces af toen in Haarlem een man zichzelf en zijn kinderen voor de trein wierp. Televisieprogramma’s lieten een ooggetuige in geuren en kleuren vertellen wat hij gezien had. Daarna volgden debatten over de vraag wat wel en wat niet uitgezonden had mogen worden. Tot duidelijk zichtbaar ”moreel beleid” leidde dat niet.
Toch is de zaak te serieus om zo afgedaan te worden. Uit wetenschappelijk onderzoek (van 1988 en 2004) is bekend dat aandacht in de media wel degelijk tot imitatiegedrag kan leiden. „Hoe meer aandacht voor suïcide in de media, hoe groter de bekendheid om wie het gaat en hoe meer details worden gebracht, des te duidelijker is er een toename van het aantal suïcides daarna te zien”, zei professor Ad Kerkhofs, hoogleraar suïcidepreventie aan de VU, ruim twee jaar geleden in deze krant.
Wat zou er moeten gebeuren? Een mediacode lijkt mij geen goed idee, al helemaal niet wanneer daarmee wordt bedoeld dat de overheid die zou moeten opleggen. Ook over en convenant van de media zelf heb ik twijfels. De verscheidenheid in de mediasector, ook op het punt van terughoudende of sensationele berichtgeving, is zo groot, dat het ondoenlijk lijkt die bonte variëteit in één standaard te vangen.
Daar komt nog bij dat sommige journalisten bij dramatische gebeurtenissen alle discussies en wijze lessen uit het verleden vergeten lijken te zijn en nog maar één doel voor ogen hebben: hoe krijg ik zo snel mogelijk een zo compleet mogelijk verhaal, mét reacties van buurtgenoten en (als het kan) familieleden? De concurrentie is groot en de scoringsdrift eveneens, althans in sommige hoeken van het medialandschap.
Lezersredacteur
Wat dan wel? Een goed verantwoordingssysteem zou al een eind helpen. Elke krant zou (zelf!) een ethische code moeten opstellen waarin de redactionele normen voor een groot aantal onderwerpen, ook suïcide en gezinsmoorden, staan vermeld. Die code zou op de internetsite gepubliceerd moeten worden, duidelijk zicht-baar voor het publiek. Elke redactie zou iemand moeten benoemen die als ombudsman of lezersredacteur aanspreekpunt is voor de lezers, die reageert op vragen en die verantwoording aflegt over het redactionele beleid.
In een tijd waarin de kranten het moeilijk hebben, is zo’n pleidooi op het eerste oog wellicht merkwaardig en enigszins wereldvreemd, maar wanneer kranten en omroepen steeds meer tot de conclusie komen dat ze zich vooral op het punt van kwaliteit moeten onderscheiden, is een kwaliteitswaakhond ter redactie toch niet zo’n gekke gedachte?
Ook de Raad voor de Journalistiek zou het voortouw kunnen nemen en bestaande richtlijnen op de internetsite kunnen plaatsen, zoals bijvoorbeeld de Vlaamse raad doet. Er zijn in binnen- en buitenland al heel wat protocollen en richtlijnen voor de media ontwikkeld, bijvoorbeeld door de Ivonne van de Ven Stichting. Ze zijn alleen te weinig zichtbaar, zowel voor journalisten als voor het publiek.
De auteur is media-ethicus en lector aan Fontys Hogeschool Journalistiek in Tilburg.