Nazisme in de klas
Zou een roman uit Duitsland uit 1937 vandaag nog zinvol zijn? Wel als het een boek is dat toen al na een jaar werd verboden. ”Jeugd zonder God” van Ödön von Horváth bewijst dat de Duitse school toen al gonsde van oorlog.
De leraar moest bij de rector komen. De docent had namelijk tegen een leerling, aangeduid met N, benadrukt dat negers ook mensen zijn. De vader van N was hierop boos geworden. Hoe durfde zo’n leraar?Een gesprek tussen de twee had niets opgeleverd. Een beroep op de Bijbel hielp ook al niet. „Wat de Bijbel zegt, moet men in overdrachtelijke zin begrijpen”, had de man gesteld. „Toen de Bijbel werd geschreven, waren er nog geen koloniën in de huidige zin van het woord.”
De docent had daarop de deur opengedaan als signaal dat de man, een bakker, kon vertrekken. Waarop deze een klacht indiende bij de inspectie.
De rector begreep het hele verhaal. Over klachten van ouders hoefde men hem niets te vertellen. Toch waarschuwde hij de leraar, want: „U schijnt het geheime rondschrijven 5679 u/33 te zijn vergeten! We dienen van de jeugd alles verre te houden, wat op welke manier dan ook haar toekomstige militaire vaardigheden zou kunnen aantasten – ofwel: wij moeten haar moreel op de oorlog voorbereiden. Punt uit!”
Het is niet zo dat de vertellende leraar geheel onwetend had gehandeld. Toen hij N zijn mening over negers hoorde geven, was wel door hem heen gegaan dat hij hierover iets op de radio had gehoord. En de radio, die bracht het nieuws, dat wil zeggen: de laatste waarheid. „Als de radio het zegt, mag geen leraar dat in een schoolschrift doorstrepen.”
En zo wist de hoofdpersoon uit Horváths boek waar hij aan toe was. Hij zag N en vele andere jongens voor zijn ogen verwilderen, zonder dat hij er iets aan mocht doen.
Erger was echter dat N tijdens een schoolkamp werd vermoord, vermoedelijk door een klasgenoot. De docent was er ook zijdelings bij betrokken, maar wist dit lang te verbergen.
Toen de leraar tijdens die kampweek voor wat praktische zaken bij de burgemeester was, trof hij daar ook mijnheer pastoor. Met hem ging hij een glaasje van zijn voortreffelijke wijn drinken. Eten deed hij niet veel, gaf de dikke geestelijke toe, maar drinken „des te meer.”
In de pastorie bespraken ze alles. De holle ogen van de arbeiderskinderen, die onderweg vol haat naar de pastoor keken. Het geloof in God, dat de leraar niet meer had.
Toch laat God de docent niet met rust. Zijn geweten dwong hem om tijdens de rechtszitting over de moord op N de waarheid te vertellen. „Niet N had het kistje van hoofdverdachte Z opengebroken, waardoor Z N zou hebben vermoord, maar ik.” Dit kostte de leraar natuurlijk zijn baan, maar redde zijn eerlijkheid.
De leraar vertrok hierop naar Afrika. Naar de negers. Om hun te vertellen over God.
Horváths boek is vooral zo mooi omdat het de illustratie van een tijdvak is. Wij kennen de geschiedenis van nazi-Duitsland, maar dit boek beschrijft een deel van het dagelijks leven in die tijd. Op elke bladzijde tref je de beklemming aan die typisch is voor een dictatuur.
Opvallend in dit boek is ook dat hier niet het humanisme tegenover het fascisme wordt gezet, maar het geloof in God.
Met zijn korte, trefzekere zinnen moet Horváths werk ook in het Duits goed leesbaar zijn en daarmee een aanrader voor de Duitse boekenlijst in het examenjaar.
N.a.v. ”Jeugd zonder God”, door Ödön von Horváth; uitg. L. J. Veen, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 204 0875 1; 189 blz., € 19,90.