Protestantisme relativeert geluksverlangen
„Als we niet gelukkig zijn, is daar iemand schuldig aan. We hebben immers recht op geluk?” Het protestantse gedachtegoed kan helpen zulke opvattingen te voorkomen, doordat het rekent met menselijke kwetsbaarheid en zonde.
Dat stelden prof. dr. Volker Küster en prof. dr. Mechteld Jansen dinsdag op de tweede dag van de internationale conferentie in Kampen over ”Human flourishing. Exploring protestant goods in changing contexts”.Zes onderzoekers van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in Kampen presenteerden hun onderzoeken naar geloofsvormen, geloofspraktijk en geloofsbronnen. Küster, hoogleraar crossculturele theologie, en Jansen, hoogleraar missiologie, onderzochten het begrip ”flourishing” (welzijn) in relatie tot bepaalde kerkvormen.
Welzijn heeft alles te maken met kwetsbaarheid, aldus beide hoogleraren. Wanneer ons welzijn in gevaar komt vanwege onze kwetsbaarheid, ontstaat er een invalspoort voor zonde. We hebben nooit genoeg veiligheid om onszelf te beschermen en ervaren nooit genoeg waardering om ons verlangen daarnaar te bevredigen. „Als onze moeite om deze zekerheden toch te bereiken geen grenzen kent, zondigen we. We maken massavernietigingswapens, gebruiken terreur en minachten het werk van anderen.”
De onderzoekers stelden verder dat migrantenkerken de maatschappij aspecten van welzijn voorhouden die veelal onbekend zijn. „Persoonlijke ontwikkeling is in deze groepen minder belangrijk dan het zorgen dat anderen zich goed voelen. De sterken uit zo’n groep worden geroepen hun tijd en energie te geven voor het welzijn van anderen. Want welzijn kan in hun ogen niets anders zijn dan gemeenschappelijk welzijn.”
Prof. dr. Henk de Roest (praktische theologie) en prof. dr. Herman Noordegraaf (diaconaat) onderzochten de relatie tussen kerkgang en vrijwilligerswerk. Enkele onderzoeksresultaten zijn dat regelmatige kerkgangers vaker vrijwilligerswerk doen, dat vrijwilligerswerk door vrijwilligers wordt beschouwd als een vorm van „serieuze invulling van vrije tijd” en dat veel vrijwilligers de liefde voor vrijwilligerswerk van huis uit meegekregen hebben.
Volgens de hoogleraren is bij godsdienstige vrijwilligers extra terug te zien dat Nederland een „veeleisende maatschappij” is geworden. „Religieuze waarden lijken extra druk te geven om vrijwilligerswerk te doen.” Vooral in meer conservatieve kringen vindt men het moeilijk om nee te zeggen en ervaart men het als een last om meerdere vrijwilligersklussen te combineren met het gezinsleven.
Hoogleraar judaïca prof. Dineke Houtman en hoogleraar kerkgeschiedenis prof. Hans-Martin Kirn stonden stil bij het ”Christian Hebraism”, een beweging in de 15e tot de 17e eeuw waarin christenen veel onderzoek deden naar Joodse geschriften.
De Joodse gemeenschap reageerde op drie manieren, aldus Houtman en Kirn: met herkenning, verdenking en met afwijzing.
„Sommige Joodse geleerden deden zelf ook onderzoek in christelijke bronnen. Ze wilden christenen beter leren kennen en hoopten dat christenen door hun onderzoek van de Joodse bronnen het Joodse geloof meer zouden gaan waarderen. Veel van hun geloofsgenoten waren echter bang dat ze door de openheid over en weer van hun geloof zouden vallen.”
De reactie van afwijzing is volgens Houtman en Kirn wel te begrijpen. „Christenen bestudeerden de Joodse geschriften vaak om argumenten te vinden om Joden des te harder aan te kunnen vallen.” Joodse geleerden kozen uiteindelijk vaak voor een tussenoplossing: ze wilden christenen wel de Hebreeuwse taal leren, maar gaven niets bloot van de inhoud of de „geheimen” van hun geloof.