Over orgelsmaak valt … te twisten
„Er is maar één muziek die aansluit bij de bevindelijke geloofsbeleving, en dat is Pieter Heykoop!!” „Wie God liefheeft, gaat voor kwaliteit.” De vraag welke orgelmuziek het beste aansluit bij een bevindelijk gereformeerde geloofsbeleving, blijkt niet eenduidig te beantwoorden.
Lees hier reacties van lezers op verschillende stellingen van de enqueteProf. dr. Fred van Lieburg schreef een verhaal over de vraag hoe de voorliefde bij bevindelijk gereformeerden voor Frans-romantische (roomse) muziek, en populaire varianten daarvan, te verklaren is. Het zit ’m niet in de muziek zelf, stelt Van Lieburg. Hij verklaart het verband liever uit historische en sociaal-culturele factoren.
Dr. Jan Smelik reageerde een dag later in een opiniebijdrage. Volgens hem is er wel degelijk in de muziek een verklaring te zoeken voor het genoemde fenomeen. Bepaalde elementen van de Frans-romantische harmoniek (celebratie, theatraliteit en mystiek) zouden aansluiten bij een bevindelijk gereformeerde geloofsbeleving.
In een kleine enquête op deze site reageerden ruim honderd lezers op een vijftal stellingen. Slechts vijftien respondenten vinden dat een Frans-romantische orgelstijl meer aansluit bij een bevindelijk gereformeerde geloofsbeleving dan muziek van Sweelinck of Bach.
De helft vindt dat de zogenaamde galante begeleidingsstijl van Klaas Bolt, Dick Sanderman en Margreeth de Jong beter past bij de manier van psalmzingen in de gereformeerde gezindte dan de koraalharmonisaties (in het spoor) van Zwart en Asma. Een derde is het daar niet mee eens.
Moet er meer ruimte komen in de eredienst voor zelfstandig, concertant orgelspel? Ja, zegt de helft. Nee zegt de andere helft.
Veruit de meerderheid is het met prof. Van Lieburg eens in zijn stelling dat de populaire (orgel)muziek die in reformatorische kring breed aftrek vindt, in feite de tegenhanger is van de populaire, lichte muziek uit evangelische kring, met het orgel als verschil.
Is er behoefte aan een speciale organistenvereniging voor ”romantische organisten” uit de gereformeerde gezindte? Bij 24 respondenten leeft die behoefte. De meerderheid echter vindt dat er bij de bestaande Vereniging van Organisten Gereformeerde Gemeenten (VOGG) genoeg ruimte is voor ”romantische organisten”.
Uit de opmerkingen die een groot aantal geënquêteerden maakte komt een divers beeld naar voren. „Er is maar één muziek die aansluit bij de bevindelijke geloofsbeleving, en dat is Pieter Heykoop!!” schrijft iemand. Een ander, genuanceerd: „De verschillende stijlen moeten niet tegenover, maar naast elkaar gezet worden. De wijze van uitvoeren is van meer belang. Jan Zwart goed gespeeld is beter dan Dick Sanderman slecht gespeeld en omgekeerd. Met beide muziekstijlen kun je gemeentezang tot grote hoogte brengen.” Een derde: „Wie God liefheeft, gaat voor kwaliteit.”
Op deze pagina geven vier mensen uit het werkveld hun visie op de (vermeende) relatie tussen orgelstijl en geloofsbeleving: een romantische organist, een organist-componist die in allerlei stijlen schrijft, een bevindelijke predikant en de voorzitter van de VOGG.
De harten opheffen
Herman van Vliet staat bekend als een organist uit de school van Jan Zwart en Feike Asma, met een voorliefde voor Frans-romantische muziek. Muziek met een mystieke inslag past naar zijn smaak goed bij een bevindelijke prediking. „Met Pinksteren heb ik bijvoorbeeld een bewerking gespeeld van ”Veni Creator Spiritus” uit de Duitse romantiek. Heel subtiele, mystieke, warmbloedige akkoorden. Dat kies ik bewust, ja.”
Als organist in de Amersfoortse Joriskerk wil hij dan ook een bepaalde devotie bewerkstelligen bij de kerkgangers. „Ik ga bijvoorbeeld naarmate het begin van de dienst nadert, zachter spelen. Ik houd er niet van om vlak voor votum en groet met een vol orgel te eindigen. Je wilt als organist de harten opheffen, sursum corda. Datzelfde doe ik na het amen op de preek. Ik kerk wel eens elders. Als een organist dan direct na de preek met een forteakkoord inzet, is de gemoedsgesteldheid die de preek heeft achtergelaten in één keer weg.”
Hij realiseert zich dat het wat griezelig en wazig klinkt. „Maar zo geef ik toch graag m’n orgelspel vorm. Ik probeer aan te sluiten bij de muzikale denkwereld van de mensen en zo veel mogelijk de eenheid tussen de verkondiging en het muzikale element te bevorderen. Daarbij vermijd ik koele objectiviteit of grillige moderniteiten.”
Welke stijl het beste bij een bevindelijk gereformeerde eredienst past, is vooral een gevoelsmatige kwestie, zegt Van Vliet. „De vorm van de muziek speelt een belangrijke rol. Polyfonie wordt als kunstzinnig maar vaak ook als ingewikkeld ervaren. Als ik een knap geschreven bewerking speel, een canon in de kwint of een fuga, geeft mij dat wel voldoening, maar het wordt vaak niet verstaan. Terwijl expressieve, warmbloedige muziek veel meer tot het hart spreekt.”
Ook muziek uit de barok kan gevoelvol en gloedvol harten raken, erkent hij. „Maar expressieve romantische muziek spreekt door een andere, intensere dimensie eerder aan bij de eenvoudigen in den lande. Met name door wat wel genoemd wordt ”schone vormeloosheid” zullen muzikaal minder onderlegden zich aangesproken voelen. Juist dat persoonlijke, directe is de muzikale spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme. Dat er van de weeromstuit veel in de zogenaamde romantische orgelstijl ondermaats blijft en vaak niet meer is dan goedkope oppervlakkigheid, is een apart verhaal.”
Waardig, verzorgd, deftig
Dick Sanderman, organist van de hervormde gemeente in Rijssen, waarschuwt ervoor in de discussie over muziekstijlen het begrip ”bevindelijk” te verwarren met ”gevoelig” en dan kort door de bocht te concluderen dat gevoelige, sentimentele muziek past bij een bevindelijke prediking. „Het gaat om heel andere zaken dan om stijl. Muziek is een taal. Zoals je de Heere kunt loven in het Spaans, maar ook in het Russisch, zo kun je ook goede kerkmuziek maken in de muzikale talen van verschillende stijlperiodes.”
Dat veel bevindelijk gereformeerde kerkgangers meer op hebben met een (populaire variant van de) romantische orgelstijl dan met een barokke of galante stijl, heeft volgens hem te maken met de cultuurmijding die de levenshouding in deze kring lang kenmerkte. „Daardoor heeft er geen diepgewortelde culturele traditie kunnen ontstaan. Men is niet gewend om naar concerten te gaan, literatuur te lezen en exposities van beeldende kunst te bezoeken. Zonder de bagage van levenslang cultureel gevormd te worden, is je waardering voor iets wat makkelijk in het gehoor ligt, herkenbaar is, vanzelf groter dan voor kunst waarbij je wat meer moeite moet doen om de schoonheid te ontdekken. Maar dat is vaak juist wel de kunst met de meeste diepgang.”
In zijn eigen composities hanteert Sanderman verschillende stijlen. „Richtinggevend is vaak de melodie: je behandelt een Geneefse psalm anders dan een Engelse hymn uit de tijd van de Wesleys. Waar liederen uit verschillende tradities worden gezongen, moet ook ruimte zijn voor muziek in verschillende stijlen, passend bij die liederen. Waar uitsluitend psalmen worden gezongen, kan de organist zich uitgedaagd weten om die 16e-eeuwse melodieën op een smaakvolle manier in verschillende stijlen te bewerken. Het gaat niet om stijl, het gaat om kwaliteit.”
Hoe hij zelf met zijn orgelspel de kerkganger probeert te raken? „De tekst is leidend, maar ik zoek het niet in tekstillustratie in de zin van allerlei geluidseffecten. Kerkmuziek moet waardig zijn, verzorgd, deftig. Zoals we van de predikant verwachten dat-ie z’n tekst heeft bestudeerd en niet zomaar voor de vuist weg kletst, zo mag ook van de organist worden verwacht dat-ie z’n dienst voorbereidt. Je kunt niet maar wat aanrommelen. Ik hoop dat mensen dát oppikken uit mijn muziek: dat het verzorgd is, eredienstwaardig, dat er rust van uitgaat. En dat het dienstbaar is aan het Woord, niet gericht op de persoon die de toetsen indrukt.”
Geen harde dissonanten
Ds. C. Hogchem van de gereformeerde gemeente van Barneveld staat bekend als een bevindelijke predikant. Tegelijk heeft hij een grote voorliefde voor het orgel. In de discussie tussen Van Lieburg en Smelik is hij het eens met beiden als ze stellen dat bepaalde muzikale verschijnselen of stijlen niet te koppelen zijn aan specifieke geloofsopvattingen of -groepen. „Wat mij betreft laten we het daarbij.”
Er zijn volgens hem wél (orgel)muziekstijlen die pertinent niet bij een bevindelijk gereformeerde eredienst passen. „Muziekstijlen met harde dissonanten, zoals van moderne Duitsers als Pepping en Distler. Ik denk ook aan muziek die rechtstreek komt uit de rooms-mystieke sfeer, zoals Messiaen.”
Verder is het volgens hem goed te bedenken „dat geen enkele kerkganger in enkele minuten rijp is voor een bepaalde stijl die de organist zelf geleidelijk is gaan waarderen. Davids harpspel was voor Saul „een verademing, en het werd beter met hem” (1 Sam. 16:23). Juist in de eredienst kan bij bepaald orgelspel, hoe subliem ook gebracht, het tegendeel het gevolg zijn.”
De vermaning van Paulus in Romeinen 14 is cruciaal. „Stichting dient nagejaagd te worden.
Wie speelt in een voor de gemeente vreemde taal, bouwt de gemeente niet, maar geeft oorzaak tot twistvragen. Zelfverloochening, ootmoedigheid en verdraagzaamheid zijn sieraden die begeerlijk moesten zijn voor zowel organisten als gemeente. Maar ten aanzien van het begeleiden van de gemeentezang dient de organist hierin voorop te gaan.”
Dat veel reformatorische mensen houden van een bepaald soort romantische orgelmuziek, vindt hij geen probleem. „Menigeen vindt ongetwijfeld de illustraties in de boeken van W. G. van de Hulst sprekender dan de schilderijen van Rembrandt. Dat is op zichzelf geen probleem. Menig bekwaam musicus weet niet meer vogels te noemen dan mus en merel. Ook dat is dacht ik geen wezenlijk probleem. Ieder heeft zijn eigen gave en interesse. Niettemin blijft het een uitdaging de muzikaal minder onderlegde kerkganger op een sympathieke wijze te verlossen van allerlei… eh…. Nou ja, een mens is nu eenmaal aangenaam in hetgeen hij heeft, en niet in hetgeen hij niet heeft.”
Welke stijl hij zelf prefereert? „In allerlei stijlen kan goede muziek worden gemaakt. Welke voor mij de meest geliefde of geschikte zou zijn, vind ik een lastige vraag. Misschien is het antwoord wel dat het wisselt, maar dat de vroeg- en hoogbarok domineert.”
Calvijn en Goudimel
Voorzitter van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten (VOGG) Chiel Jan van Hofwegen denkt niet dat de ene muziekstijl beter past bij een bevindelijk gereformeerde geloofsbeleving dan de andere. „De waardering voor een bepaalde muziekstijl heeft met veel meer factoren te maken dan met een bepaalde geloofsbeleving. Daarbij: de bevindelijk gereformeerde geloofsbeleving verandert door de jaren heen ook steeds van kleur.”
Hij noemt Calvijn. „Die zal ongetwijfeld genoten hebben van een vierstemmige zetting van Goudimel, terwijl menige kerkganger dat nu als een droge stijl ervaart.”
Hoe het komt dat veel kerkgangers de meeste feeling (b)lijken te hebben met een ”romantische orgelstijl”? „Het heeft te maken met achtergrond, culturele vorming. Als je thuis en in de kerk niets anders hoort dan alleen maar de ”romantische orgelstijl”, wordt het stijlbesef eenzijdig ontwikkeld en ervaar je barok- of galante muziek wellicht als druk en afstandelijk. Een bepaald soort romantische orgelstijl zal ook als meer gevoelvol en rustig ervaren kunnen worden.”
Hij ziet bij zichzelf niet echt een verband tussen geloofsbeleving en de orgel(improvisatie)stijl die hij kiest. „Je moet allereerst een keus maken tussen meer traditionele stijlen en wat meer modernere stijlen. Concreet: een koraalvoorspel van Sanderman of Jan Zwart doet het in ‘onze kringen’ over het algemeen beter dan een voorspel van Cor Kee uit zijn bundel ”Credo”. Voor de meesten zal dit een brug te ver zijn. Niet omdat dit een beleving vertolkt die mensen niet ervaren, maar omdat veel mensen hier niet aan toe zijn. Je moet zulke muziek begrijpen wil je ze op waarde schatten.”
In zijn functie als kerkorganist in Alblasserdam hanteert Van Hofwegen een wat meer traditioneel idioom. „Het zwaartepunt ligt op de meer barokke stijlen, hoewel ik de laatste tijd ook uitstapjes maak naar een wat meer romantisch idioom, zoals van Mendelssohn of Reger. Het heeft ook sterk te maken met het orgel dat ik bespeel: een instrument van De Jongh/Boogaard met een barokke inslag.”
Volgens de VOGG-voorzitter is het inderdaad zo dat er bij ‘zijn’ organistenvereniging de laatste jaren meer ruimte is gekomen voor ”romantische organisten”. „Er moet ruimte zijn voor iedereen, mits er maar gemusiceerd wordt volgens de regels van de kunst en mits dat maar integer en smaakvol gebeurt. Een koraalvoorspel van Jan Zwart heeft, mits goed uitgevoerd, een plek verdiend naast een bewerking van Van Noordt, mits goed gespeeld.”