Refojongere kiest vaker voor seculier onderwijs
Een groeiend aantal reformatorische jongeren kiest na de middelbare school voor een seculiere mbo- of hbo-opleiding, terwijl ze die studie ook kunnen volgen aan een van de orthodox-christelijke onderwijsinstellingen. „We zijn de vanzelfsprekendheid voorbij.”
Ze is 17, groeit op in een reformatorisch gezin, gaat verpleegkunde studeren en kiest voor de seculiere hogeschool 10 kilometer verderop. De Christelijke Hogeschool Ede is ook een mogelijkheid, maar dan moet ze op kamers en daar heeft ze geen zin in.Hij is 16, komt van een reformatorische school, gaat elektrotechniek doen en kiest voor het neutrale mbo-college om de hoek. Het Hoornbeeck College zou ook kunnen, maar dan moet hij elke dag een eindje reizen en tja, waarom zou je voor een technische studie naar een refoschool gaan?
Volgens drs. Rens Rottier en dr. Kees Boele, respectievelijk voorzitter van het college van bestuur van hogeschool Driestar educatief in Gouda en van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE), maken de voorbeelden deel uit van een „bedenkelijke” trend.
„Vooral om praktische redenen kiezen jongeren uit onze achterban in toenemende mate voor een seculiere mbo- of hbo-school. Dan kunnen ze thuis blijven wonen, hun bijbaantje ’s avonds aanhouden en met hun vrienden blijven omgaan. Daar is op zich allemaal niets mis mee, maar dat de meerwaarde van een christelijk opleidingsinstituut voor velen niet meer zo zwaar weegt, baart ons zorgen.”
Om zeker te weten dat ze geen spoken zien, raadpleegde het duo diverse directeuren van reformatorische middelbare scholen en het Hoornbeeck College voor mbo. „Zij bevestigen onze indruk. Het is voor refojongeren geen vanzelfsprekendheid meer dat ze voor de pabo naar Gouda gaan, voor verpleegkunde naar Ede of voor techniek naar een van de Hoornbeeckvestigingen.”
Mondiger
Rottier en Boele proberen grip te krijgen op de „dieperliggende oorzaken” van de door hen gesignaleerde trend. „We zeggen het met enige voorzichtigheid, maar we denken dat er een paar dingen aan de hand zijn. In de eerste plaats zijn jongeren mondiger dan ooit en willen ze niet alleen zelf bepalen welke opleiding ze gaan doen, maar ook waar.”
Die mondigheid hoeft geen verbazing te wekken, zegt het duo. „In het middelbaar onderwijs wordt jongeren geleerd zelfstandig keuzes te maken en verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leerproces. Dan is het niet vreemd dat ze die zelfstandigheid ook aan de dag leggen als ze voor de keuze van een vervolgstudie staan.”
Kijkend naar de rol van de ouders maken Rottier en Boele zich eveneens zorgen. „Het is vrij normaal dat ouders zich bemoeien met de studie- en schoolkeuze van hun kinderen, maar hun bemoeienis neemt af. Ouders lijken soms bang om al te sterk te sturen. Er is een toenemende verlegenheid onder opvoeders. Daarnaast worden gezinnen in het algemeen, maar ook in onze achterban, steeds democratischer qua opvoedingsstijl. Het resultaat is dat jongeren een te grote vrijheid krijgen, onder andere bij de keuze van hun school. Overigens wordt het voor ouders steeds lastiger om het overzicht te houden in hogeronderwijsland vanwege het sterk groeiende aantal opleidingen en mogelijkheden.”
Grotere rol
Als Rottier en Boele de spa nog dieper de grond insteken, vragen ze zich af in hoeverre het belang van orthodox-christelijk onderwijs bij de ouders nog leeft. „Wij horen van directeuren in het voortgezet onderwijs dat de keuze voor een reformatorische middelbare school soms ook al geen vanzelfsprekendheid is. Kinderen krijgen een grotere rol in het keuzeproces. En ouders kiezen soms zelf voor een evangelische of een protestants-christelijke school. Dezelfde trend doet zich voor in het basisonderwijs.”
Door hun bezorgdheid te ventileren, hopen Boele en Rottier een „bewustwordingsproces” op gang te brengen. „Het is niet zo dat wij knokken voor onze eigen onderwijsinstellingen. Op dit moment is er qua instroom van studenten geen probleem; dat kan op de langere termijn natuurlijk wel ontstaan. Onze drijfveer is de zorg om de afnemende binding aan orthodox-christelijk onderwijs. We leven in ons land wat onderwijs betreft in een volstrekt unieke situatie met een overheid die alle soorten scholen, ongeacht hun identiteit, bekostigt. Waarderen we dat nog voldoende?”
Dilemma’s
Het is „een misvatting” te denken dat het bij beroepsopleidingen niet uitmaakt of jongeren die volgen op een christelijke of seculiere school, zeggen Rottier en Boele. „We komen die opvatting nogal eens tegen. Zo van: ik kom hier alleen maar een beroep, een vak leren. Dat zal waar zijn, maar het maakt wel degelijk uit hoe je op school met allerlei ethische en principiële dilemma’s in een bepaald beroep omgaat.”
Boele: „Bij verpleegkunde ligt dat helder. Over zaken als euthanasie en abortus wordt op de CHE anders gesproken dan op een seculiere hogeschool. Maar ook bij opleidingen in de sector techniek of economie kom je met vragen in aanraking die een Bijbelse doordenking vereisen. Hoe ga je om met geld en goed? Hoe kijk je tegen wetenschap en techniek aan?”
Rottier: „Het gaat ook om de grondhouding waarmee jongeren toegerust worden. Hoe sta je in de wereld? Is er een besef van roeping, van dienstbaarheid? Je probeert als hogeschool bij te dragen aan de principiële vorming van toekomstige beroepsbeoefenaars die als christen hun werk willen doen.”
Veldopleiders
Boele en Rottier laten het niet bij het luiden van de noodklok, maar willen actief bijdragen aan een sterkere binding van met name refojongeren aan de onderwijsinstellingen in de achterban. Rottier: „Wij hebben in het noorden van het land, waar de afstand naar Gouda een reëel probleem is, met kerkenraden, schoolbesturen en directeuren van basisscholen afgesproken dat zij jongeren die naar de pabo willen, stimuleren om naar Gouda te gaan en niet naar hogeschool Windesheim of de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle. Om de jongeren tegemoet te komen, bieden we een deel van onze opleiding aan op basisscholen in het noorden. De basisscholen die dat willen, helpen wij zich te ontwikkelen tot opleidingsschool. Leerkrachten van deze scholen leiden we op tot veldopleiders.”
Boele: „Ook wij gaan regionaliseren. Na de zomer starten we een duale opleiding verpleegkunde en sociaalpedagogische hulpverlening in Dordrecht als alternatief voor de Hogeschool Rotterdam, waar nu nogal wat jongeren uit onze achterban naartoe gaan. Ik verwacht dat Dordt ”booming” wordt. Daarnaast gaan we onze marketing aanpassen. Niet meer zo veel de boer op met de CHE als totaal, maar gericht adverteren met bepaalde opleidingen. De CHE is bekend van verpleegkunde en de pabo, maar dat wij nog een stuk of acht opleidingen in huis hebben, is minder bekend.”
Laatdunkend
”Als de klant niet naar ons komt, komen wij naar de klant”, lijkt het nieuwe adagium van de hogescholen in Ede en Gouda te worden. „Dat klopt, als we maar niet denken dat we daarmee het lek gedicht hebben”, reageert het bestuurdersduo. Boele: „Het is belangrijk dat alle partijen –gezin, kerk en school– het nut van orthodox-christelijk onderwijs onderkennen.”
Rottier: „Ik schrik als ik hoor dat leraren op reformatorische middelbare scholen soms laatdunkend spreken over de pabo in Gouda. Welk beeld krijgen onze jongeren op deze manier van onze eigen scholen? Laten ook kerken hun verantwoordelijkheid nemen door op jeugdvereniging en huisbezoek op een positieve manier aandacht te besteden aan de studie- en beroepskeuze van jongeren.”
Boele: „Hebben onze jongeren nog voldoende inspirerende leraren die een voorbeeld zijn als christenberoepsbeoefenaar? Op onze opleidingen in Ede werken docenten die zelf hoofdverpleegkundige of hulpverlener zijn geweest; die vanuit de weerbarstige praktijk mooie en nuttige dingen aan de studenten kunnen vertellen. Als dat geen vorming is!”
Meerwaarde
Ook voor de reformatorische onderwijsinstellingen zelf zit er een les in het hele verhaal, zeggen Boele en Rottier. „Wij zullen serieus moeten blijven werken aan onze identiteit én kwaliteit. Het zal volstrekt helder moeten zijn waarom reformatorische jongeren bij ons moeten studeren, en niet bij de seculiere buurman. Wat is de meerwaarde qua vorming van onze opleidingen? Tegelijk zullen die opleidingen minstens dezelfde kwaliteit moeten hebben als die van de buurman, en het liefst natuurlijk nog beter. Jongeren letten daarop.”
De hogeschoolbestuurders doen nog één keer een poging de diepte van het probleem te peilen. „Misschien is het een luxeprobleem dat wij als reformatorische christenen de zegen van orthodox-christelijk onderwijs minder ervaren. In andere landen zijn christenen jaloers op ons onderwijs. Hopelijk gaat dat besef weer meer leven, onder ouders én jongeren.”
„Uit het refosfeertje”
Evianne Lucas (17) uit IJsselmuiden doet havo-examen op de Pieter Zandt in Kampen. Als ze slaagt, wil ze naar de pabo. Ze kiest voor de Gereformeerde Hogeschool (GH) in Zwolle, niet voor hogeschool Driestar educatief in Gouda. „Zwolle is voor mij veel dichterbij en daardoor goedkoper”, noemt ze als eerste reden. „Daarnaast heb ik de behoefte om even uit het reformatorische sfeertje te stappen. Ik wil graag andere mensen leren kennen en met andere opvattingen in aanraking komen.”
Ze is niet de enige Pieter Zandtleerling die naar de GH gaat, maar de meeste jaargenoten van Evianne die de pabo gaan doen, kiezen voor Gouda. „Ik vind dat niet erg. Ik maak gemakkelijk contact en heb mijn eigen mening. Die zal ik niet snel opgeven, ook niet als ik in een omgeving kom waar over sommige dingen, de doop bijvoorbeeld, anders wordt gedacht.”
Evianne is niet bang dat ze belangrijke dingen in haar opleiding misloopt door naar Zwolle te gaan. „Gouda staat heel goed bekend, dat weet ik. En de godsdienstige vorming daar zal waarschijnlijk beter aansluiten bij mijn eigen kerkelijke achtergrond. Maar een Bijbelverhaal vertellen aan kinderen leer je ook in Zwolle.”
Dat jongeren met een Driestardiploma op zak eerder werk vinden op een reformatorische bassischool, maakt Evianne niet uit. „Ik ga na mijn opleiding liever op een hervormde basisschool werken.”