Gereformeerde heilssoldaten
Het verhaal gaat dat een jongeling Vroegindeweij zich voor een plichtpleging bij een hoogleraar vervoegde en dat deze hem vroeg: Nummer? Waarmee hij maar wilde zeggen dat al die Vroegindeweijs toch op een of andere manier onderscheiden moesten worden.
Het was begonnen met de oefenaar uit Meneerse, gevolgd door vier zonen die het predikambt ontvingen, waarna ook nog eens zeven kleinkinderen zich gingen bekwamen in de theologie. Tot overmaat van vreugde trouwden ook nog drie kleinkinderen met een pastor.Om ze te onderscheiden was het onvermijdelijk dat ze bij de voornaam bekend waren, ver voordat het gangbaar werd dat ook weleerwaarden met Jan, Piet of Klaas werden aangeduid. Wijlen hoogleraar Van Niftrik heeft zich er eens over beklaagd dat, terwijl men alom sprak van Piet Lugtigheid, Okke Jager en Jan Overduin, hij als prof. dr. G. C. door het leven moest.
Hoewel niemand het waagde om de zonen van oefenaar Jan Vroegindeweij bij de voornaam aan te spreken, kende ieder hen toch als Leen, Willem, Wouter en Arend. Bij de kleinzonen was dat ook zo, hoewel in mindere mate. Bovendien moest men bij de laatsten ook nog onderscheiden tussen twee Jannen. Onder de preekbeurten wordt derhalve achter hun naam steevast vermeld Amersfoort of Bilthoven. De mensen mochten zich eens vergissen.
De vier gebroeders hadden ook nog een andere onderscheiding: de geleerde, de bekeerde, de vereerde en de verkeerde. Op gezag van kleindochter Maty (in ”Rijk in God – Uit het leven van Jan Vroegindeweij”) laat ik de lezer echter weten dat ze op die onderscheiding niet gesteld waren, terwijl ook volstrekt onduidelijk was welke aanduiding bij wie hoorde. Ik houd het er echter wel op dat de ‘verkeerde’ een aanduiding was voor een diepere dimensie dan in de wereld gangbaar is.
Voor wie nog wil weten wie de zeven kleinkinderen waren die zich op domineespad begaven: twee van Leendert: Piet in Ermelo en de vroeg overleden Jan (Wanneperveen); twee van Wouter: Jan (Bilthoven) en Cees, terwijl zoon Leen in zijn studententijd overleed; en twee van Willem: Jan (Amersfoort) en dochter Jannie. En dan de drie pastores van de ‘kouwe kant’: A(rie) Romein, G(é) de Knegt en Sj(irk) van der Zee.
Zo’n uitgebreide domineesfamilie vindt men zelden of nooit. We kennen vier predikantszonen van ds. R. C. Cuperus en ook vier van ds. H. Talsma. En dan waren er nog de vier theologen Van der Linde, waarvan drie hoogleraar en een predikant. Maar twaalf?
Thuisfront
(Groot)vader Jan was een ongeletterd oefenaar. Ongeletterd, omdat hij maar enkele maanden op school heeft doorgebracht. Toen pokkeninenting op scholen verplicht werd gesteld, werd de kleine Jan om principiële redenen door vader van school gehaald. Lezen leerde hij zichzelf. Schrijven was moeilijker.
Nochtans hebben velen hem met graagte horen preken. Hij behoorde kennelijk tot het genre oefenaars, die door prof. dr. K. H. Miskotte hoger werden aangeslagen dan menig vaktheoloog. Prof. dr. H. Jonker is zich altijd een kersttoespraak op de zondagsschool in het Zwolse Elim blijven herinneren.
De kinderen speelden al vroeg ‘kerkje’. Leen was meestal de voorganger, hoewel ook Willem en Wouter zich „niet onbetuigd” lieten. Dochter Sjaan zat onder het gehoor en liet haar pop door broer Leendert dopen. Arend was de collectant. Dat mocht een vooroefening heten. Jarenlang was hij „de bisschop” van Veenendaal. Toen was hij erom vermaard dat hij, bij nieuwe initiatieven in het maatschappelijke leven, altijd weer de nodige fondsen wist aan te boren.
Oefenaar Vroegindeweij heeft grote betekenis gehad voor de gemeenschap in Middelharnis, met name als wethouder (voor de ARP). Bij politiek hoort diplomatie. Die was hem niet vreemd. Het verhaal gaat –maar het wordt in vele varianten over veel personen verteld– dat ooit een boer zich bij hem beklaagde over de te hoge stand van het water in de polder. Vroegindeweij zei dat hij „gliek” had. Toen even later een boer zich beklaagde over de te lage stand kreeg ook hij „gliek.” Toen zijn vrouw dat toch te gek vond, voegde hij haar toe: „Vrouw, jij hebt ook gliek.”
Toen ooit Juliana, nog als prinses, Middelharnis bezocht, sprak wethouder Vroegindeweij haar toe. Volgens de kamerdienaar van de prinses duurde het te lang. Het programma ging in de war lopen. „Als ik klaar ben, dan houd ik wel op”, repliceerde de wethouder.
Diplomatie, gevatheid, humor. Deze trefwoorden zijn, bij de een meer, bij de ander minder, ook van toepassing op de vier gebroeders. Uit de pennenvruchten en preken van Leendert zou een bundel aforismen samen te stellen zijn. Zoals: „Luther was ook calvinistisch, al was hij dan luthers.”
Ik herinner me een ontmoeting in de wandelgangen van de synode. Ik was in gesprek met Arend toen ds. F. H. Landsman, secretaris-generaal, zich bij ons voegde. Ziende op de forse gestalte van Vroegindeweij –hij liet schrijver dezes wijselijk buiten beschouwing– zei hij: „Als ik jou zie, is het in de Bond zo slecht nog niet.” Ziende op de tengere gestalte van de secretaris repliceerde hij: „Wat moet ik dan van de Hervormde Kerk denken als ik jou zie?”
Anekdoten te over. Maar er is meer. Toen dominee Arend veertig jaar predikant was, mocht ik in Trouw een verhaal over hem schrijven. Ik typeerde hem, tot zijn vreugde, als een gereformeerde heilssoldaat.
Nu, dat mag ook van de anderen worden gezegd. Zo’n heilssoldaat was kennelijk ook (groot)vader Jan. Bewogen, gemoedelijk, gunnende prediking, altijd graag en goed van „de Heere Jezus” spreken. Een vriend van allen die een geestelijk gesprek zochten. Geestelijk, maar niet overgeestelijk. Een onbevoegde voorganger met singuliere gaven.