Kerk & religie

Kerkklokken werden werkklokken

„Als ik door de poort ging van mijn bedrijf, merkte ik dat ik opeens anders ging denken.” Dr. ir. A. van der Rijst uit Bennekom legde zich niet neer bij die heilloze gespletenheid. Als technisch econoom ging hij zich bezighouden met de vooronderstellingen van de wetenschap en de filosofie. Woensdag promoveert hij -de derde promotie in zijn leven!- op het keerpunt in de westerse wetenschap in de Middeleeuwen. Het dualisme vervult hem met zorgen. „Zodra je tegenwoordig je geloof betrekt op de wetenschap, is het voor velen geen wetenschap meer.”

K. van der Zwaag
15 January 2003 11:10Gewijzigd op 14 November 2020 00:04
BENNEKOM - Dr. ir. A. van der Rijst promoveert woensdag, voor de derde in zijn leven. Dit keer met een filosofisch proefschrift over de ontwikkeling van de westerse wetenschap. ¶ fotoverantwoording: - Foto RD, Sjaak Verboom
BENNEKOM - Dr. ir. A. van der Rijst promoveert woensdag, voor de derde in zijn leven. Dit keer met een filosofisch proefschrift over de ontwikkeling van de westerse wetenschap. ¶ fotoverantwoording: - Foto RD, Sjaak Verboom

Van der Rijst (71) promoveerde eerder in de technische wetenschappen (Delft) en de bedrijfskunde (Groningen). Zijn filosofische proefschrift, waarmee hij vandaag aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen zijn bul behaalt, is getiteld ”Curiositas wordt wetenschap. Onderzoek naar de veranderingen in het wetenschapsbegrip van de 11e tot en met de 15e eeuw en de consequenties voor de hedendaagse wetenschap” (uitgegeven in eigen beheer). „Curiositas staat voor verboden wetenschap, het weten om te weten. Deze vorm, die bij Augustinus verboden was, is nu norm geworden. Voor Augustinus was de wijsheid of sapientia het hoogst. De wetenschap stond in dienst van de zaligheid van de mens. De rest was waardeloos en slecht, en trok de mens alleen maar af van de zaligheid. Wat je nu ziet in de wetenschap is een menselijke wetmatigheid die zich steeds verder van God afkeert.”

In zijn boek zet Van der Rijst uiteen hoe de wetenschap van de elfde tot en met de vijftiende eeuw totaal van richting veranderde. Bij Augustinus, die het denken tot aan de dertiende eeuw beheerste, stond de liefde tot God centraal. Om dat doel te bereiken moest de mens eerst geloven en pas daarna het geloof denkend verdiepen. „Augustinus heeft eens gezegd dat wetenschap alleen door herboren christenen kan worden beoefend. Toen ik dat de eerste keer las, gingen mijn haren overeind staan. Het augustijnse denken is dat wetenschap alleen bedreven kan worden als God het hart verlicht. Is dat niet het geval, dan is de kans op fouten erg groot.”

Onder invloed van de dialectiek ging men in de twaalfde eeuw, speciaal bij de school van Chartres, de natuur zonder het Boek, de Bijbel, bestuderen. Van der Rijst: „Men ging hierbij uit van een evolutionaire zelforganisatie van de natuur. Maar vooral in de dertiende eeuw, na het beschikbaar komen van veel werken van Aristoteles, komt de ommekeer in de wetenschap. De grote wijsgeer en theoloog Thomas van Aquino trok een duidelijke scheidslijn tussen geloof en weten, rede en openbaring, het profane en het sacrale leven. De onderscheiding werd echter steeds meer een scheiding, waardoor mens en wetenschap steeds verder van God afraakten.

Voor de dertiende eeuw was de tijd vooral tijd van God en had de mens daar een plaats in. Na de Renaissance werd de tijd als het ware in bezit genomen door de mens en kon God daarin eventueel een plaats krijgen. De kerk seculariseerde steeds meer. De kerkklokken werden werkklokken. De persoonlijke relatie met God werd abstracter en koeler. De wetenschap kwam in een andere relatie te staan tot de schepping. Je ziet dat bij de Middeleeuwse denker Bonaventura het wezen van de dingen in God ligt, in de schepping. Daarna wordt het verlegd in de dingen zelf.”

In zijn proefschrift constateert Van der Rijst subtiele veranderingen. „Bonaventura zegt dat wetenschap gericht moet zijn op God, volgens Thomas van Aquino moet de wetenschap uiteindelijk gericht zijn op de eerste oorsprong, dat wil zeggen God. Maar dat gebeurt via het denken, dat een zelfstandige plaats krijgt. Bij latere denkers, zoals Ockham, zie je de ontwikkelingen verdergaan. Ockham probeert de almacht van God te redden uit de handen van de wetenschap door een volledige scheiding aan te brengen tussen geloof en wetenschap. De uiteindelijke doorbraak valt dan in de school van Chartres, waar de natuur zonder de Bijbel wordt bestudeerd. Dan krijg je de maakbare werkelijkheid. Bij Bonaventura kun je God er moeilijk buiten laten, na Thomas gaat dat gemakkelijker.”

De promovendus ziet Aristoteles als degene die de wetenschap in een verkeerde richting heeft gestuurd. „Het warme van Augustinus verdwijnt en de wetenschap van de theologie ontstaat. In het begin van de jaartelling stond de theologiestudie vooral in het teken van de Bijbel. Als je theologie ging studeren, kreeg je een bijbeltekst waarover je moest nadenken. Onder invloed van Aristoteles ging de theologie abstracter formuleren. Veel vragen op religieus gebied zijn Grieks-filosofische vragen. De Joden spraken niet over God, maar vanuit het Griekse denken ging men nadenken over de Personen van God en probeerde men die te vatten in abstracte begrippen. Op zich is dat niet fout; als je je maar realiseert dat het abstracte begrippen zijn en geen weergave van de realiteit.”

Het gevolg van deze ontwikkeling is de scholastiek, zet Van der Rijst uiteen. Die ontwikkeling leidde tot een verdere scheiding tussen het sacrale en het profane. Zonder in relativisme te willen vervallen, zegt Van der Rijst dat elk perspectief een eigen kijk op de werkelijkheid heeft. „Als orthodox christen lees ik de Bijbel als het Woord van God. Een ander gelooft dat de Bijbel een menselijk boek over het goddelijke is. In dat laatste geloof wordt het sacrale gescheiden van het profane. Vanuit deze optiek is de opvatting dat de Bijbel van kaft tot kaft Gods Woord is onwaar. Als je dit als het verschil in grondmotief ziet, kun je hete hoofden en koude harten voorkomen. Je kunt de liberale christen nooit overtuigen als je in grondmotivaties verschilt, omdat de grondmotieven verschillend zijn. Je kunt alleen getuigen.”

Volgens de promovendus is het grondmotief van schepping, zondeval en verlossing in de door hem onderzochte periode omgezet in het natuur-genademotief. „De natuur werd zelfstandig, bewerkt door de rede; de genade was een aparte werkelijkheid, een soort bovenbouw boven de natuur. In de Rooms-Katholieke Kerk was het de kerk die de bezitter was van de genademiddelen. In het protestantisme stonden de persoonlijke relatie tot God en de vrijheid centraal. Die vrijheid werd steeds meer een individuele vrijheid, ook om níét te geloven. De vrijheid om de schepping te onderzoeken en te beheersen, werd steeds groter.” De promovendus spreekt dan van het natuur-vrijheidmotief.

Beide begrippen zijn ingeburgerd in de reformatorische wijsbegeerte, zoals ontwikkeld door Dooyeweerd en Vollenhoven. Van der Rijst knoopt hierbij aan. Hij heeft grote zorgen over de huidige wetenschap. „We zitten nu in een volslagen geseculariseerde wetenschap, de vrijheid is grenzeloos. Toen ten tijde van Anselmus de werkelijkheid en de Bijbel niet in overeenstemming waren, ging men zich afvragen wat er fout was in de wetenschap. Nu is het omgekeerd en moet de Bijbel aangepast worden. Toch begint men zich tegenwoordig open te stellen voor levensbeschouwelijke achtergronden van de wetenschap. Het probleem is echter dat men er zich gewoon niet van bewust is.

Mijn intentie met mijn boek is om hieraan een fundamentele bijdrage te leveren, vooral binnen de wetenschap zelf. Ik hoefde op dit onderwerp niet te promoveren. Ik deed dat enkel en alleen om het wetenschappelijk gezag te geven.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer