Zoektocht van een bevrijdingskind
„Ga maar nooit naar je familie zoeken, dat moet je me beloven, want die deugen niet.” Onder meer deze terloopse opmerking van een tante maakt de jonge Tom van den Boorn duidelijk dat zijn herkomst met een geheim is omgeven. Jarenlang kan hij dergelijke signalen niet goed plaatsen, totdat hij erachter komt dat hij is geadopteerd. In ”Bevrijdingskind” doet hij op aangrijpende wijze verslag van de zoektocht naar zijn echte ouders.
Tom wordt in 1946 geboren als zoon van een veertienjarige, Nederlandse moeder en een Canadese soldaat. De vroedvrouw en haar assistente gaan op zoek naar een gezin dat het jongetje wil adopteren. Via via komen ze terecht bij het kinderloze echtpaar Tom en Helena, dat tijdens de oorlog actief was in het verzet. Ineens staan ze, met de baby van anderhalve dag oud in een deken gewikkeld, bij de schoenmaker en zijn vrouw op de stoep.Snikkend neemt Helena, die er erg onder lijdt dat ze geen kinderen kan krijgen, de zuigeling in ontvangst. Samen met haar man besluit ze het kind, dat geen kleertjes aanheeft, Tom te noemen. „Helena’s wens is in vervulling gegaan en die van Tom ook. Het leven kan verder gaan, samen met Tommie.” Saillant detail is dat Tom –naar pas veel later blijkt– opgroeit in het huis waarin zijn onbekende biologische moeder is geboren.
Vanaf zijn kleutertijd vangt Tom signalen op dat er iets met hem aan de hand is. Kinderen in de straat schelden hem uit voor „bastaard, vieze rotmof, Canadezenjong enzovoorts.” Ook krijgt hij te horen dat hij helemaal niet op zijn vader en moeder lijkt. Deze opmerkingen geven Tom, die een deel van zijn jeugd in een internaat doorbrengt, een ongemakkelijk gevoel, maar hij praat er met niemand over.
Op 17-jarige leeftijd moet hij op het gemeentehuis een bewijs van onvermogen ophalen, vanwege een bekeuring die hij niet kan betalen. Achter de namen van zijn ouders blijkt de vermelding ”voogd” en ”voogdes” te staan. „Die twee woorden maken hem gek. Het is net of zijn hersenen openbreken. Als een film ziet hij in een flits zijn leven voor zich. Langzaam dringt het tot hem door: de wereld, zijn leven, is op deze dag voorgoed INGESTORT!”
Obsessie
Vanaf dat moment bestormen hem vele vragen. Wie is mijn moeder? Waarom heeft ze me afgestaan? Leeft ze nog? En, in een later stadium: Wie is mijn vader? Heb ik misschien halfbroers en -zussen? Tom spreekt hierover nauwelijks met zijn (adoptie)ouders, omdat hij hen geen pijn wil doen. Gaandeweg worden de vragen naar zijn herkomst een obsessie. Ook een minderwaardigheidscomplex, depressiviteit, alcoholverslaving en vastgelopen huwelijken stempelen zijn leven.
In de loop der jaren komt Tom via diverse kanalen meer te weten over zijn biologische moeder en het gezin waarin zij is opgegroeid. Haar vader (Toms biologische opa) blijkt een zeer slechte reputatie te hebben, mede doordat hij alcoholist was en veroordeeld is geweest voor seksueel misbruik van kinderen. Tom vraagt zich wanhopig af of deze opa wellicht zijn echte vader is.
In 1977 probeert hij (opnieuw) via de Raad voor de Kinderbescherming met zijn biologische moeder in contact te komen. Zij laat weten daar niet voor open te staan. Op eigen houtje zet Tom zijn zoektocht voort, waarbij hij uiteindelijk achter haar adres komt. Omdat ze niet thuis is, stopt hij een brief in de bus. Als hij zijn echte moeder enkele dagen later voor het eerst ontmoet, kruipt hij als volwassen man –hij is inmiddels 38 jaar– bij haar op schoot. Een periode van intensief contact breekt aan, maar na niet al te lange tijd verbreekt zijn biologische moeder dit abrupt.
Met de weinige gegevens die zijn moeder over zijn vader heeft losgelaten, gaat Tom op onderzoek uit. In 1985 krijgt hij bericht dat zijn Canadese vader niets met hem te maken wil hebben. Het verhaal eindigt ermee dat Tom met dit gegeven moet leren leven. Uit een nawoord van Synthia Kaspers, Toms derde vrouw, blijkt echter dat dit nog niet het laatste hoofdstuk van zijn levensverhaal was. De Canadese veteraan die in 1985 was benaderd, blijkt achteraf niet Toms vader te zijn geweest. Zijn echte vader is echter al in 1961 overleden.
Via een tv-programma komt het in 1998 tot een ontmoeting met een halfbroer en halfzussen die vanuit Canada zijn overgevlogen. Tot aan zijn overlijden in 2002 blijft Tom telefonisch en per e-mail contact met hen onderhouden. Het is een van de weinige lichtpuntjes in zijn „zeer bewogen en emotioneel zware” levensverhaal. Met de verschijning van het boek waarin dit alles is vastgelegd, is volgens Kaspers een grote wens van hem alsnog in vervulling gegaan.
Complex
Tom van den Boorn beschrijft in verhalende vorm een uiterst complexe geschiedenis. Voor een groot deel is het verhaal gebaseerd op zijn eigen ervaring, die hij –in tegenstelling tot wat de ondertitel doet vermoeden– niet in de ik-vorm verwoordt. Tegelijk kleurt hij als hoofdpersoon de verhalen van anderen, zoals zijn biologische moeder en adoptieouders, in. Zeker voor de eerste jaren waarover het gaat, heeft hij zich daarbij moeten baseren op informatie van derden.
Bij deze aanpak ligt het gevaar van subjectiviteit op de loer. Toch wekt Van den Boorn de indruk recht te willen doen aan ieders positie en geen eenzijdig beeld te willen schetsen van personen uit zijn omgeving, ook niet als deze hem (onbewust) veel pijn hebben gedaan. Mede door eigen onderzoek naar zijn familiegeschiedenis kreeg hij in de loop der jaren heel wat feiten boven tafel die hij in zijn relaas verwerkt. Fouten die hij zelf maakte, verheelt hij niet.
De volgorde waarin allerlei gebeurtenissen aan de orde komen, is voor de lezer niet altijd logisch. Stilistisch vertoont het boek bovendien de nodige haperingen. Ondanks dat slaagt Van den Boorn erin de lezer mee te nemen in het –niet alleen voor hemzelf, maar ook voor anderen– ronduit dramatische verhaal. Storend zijn daarbij enkele grove uitdrukkingen die gemakkelijk hadden kunnen worden vermeden.
De uitgever bestempelt het boek als „de eerste autobiografie van een bevrijdingskind.” Veel elementen daaruit zijn gelukkig niet in z’n algemeenheid van toepassing op de duizenden zogenaamde bevrijdingskinderen die in 1945 en ’46 werden geboren. De ingrijpende identiteitsvragen waarmee de auteur jarenlang worstelde, zullen echter bij velen van hen, maar ook bij andere adoptiekinderen, herkenning oproepen.
Het boek laat overtuigend zien hoe groot de impact kan zijn van jarenlange onzekerheid over de eigen afkomst. De fouten van diverse instanties en personen met wie Van den Boorn in de loop der jaren te maken kreeg, maken de situatie in zijn geval extra schrijnend. Door deze eerlijk te verwoorden, houdt hij allen die persoonlijk of beroepsmatig met geadopteerde kinderen te maken hebben, een belangrijke spiegel voor.
N.a.v. ”Bevrijdingskind. Zoektocht naar mijn echte ouders”, door Tom van den Boorn, uitg. Aspekt, Soesterberg, 2009; ISBN 978 90 5911 816 4; 203 blz.; € 18,95.
Een avond vol emoties
„Het werd een avond vol emoties. Onvoorstelbaar veel emoties. Hij was met zijn moeder op de bank gaan zitten. Meer dan een uur had Tom bij haar op schoot gezeten. Dat uur maakte veel goed, van wat ze beiden al die jaren gemist hadden. In dat uur voelde het net of hij nooit bij haar was weggeweest. Het was net of Tom van een lange vakantie was teruggekomen. De bloedband verloochende zich niet, hij leek precies op zijn moeder en nota bene haar kleinzoon evenzo. Ook het moederbeeld klopte aardig met alle fantasieën die hij al die jaren over haar had gehad. Sterker nog, ze had veel overeenkomsten met Toms eerste meisje, op wie hij zo stapel was geweest. Tom zelf had de nodige eigenschappen van zijn moeder. Hij herkende een groot deel van zichzelf in haar. O, hoe kostbaar was voor hem dit stuk identiteit.”
Uit: ”Bevrijdingskind” van Tom van den Boorn.