„Zorg loopt vast zonder medezeggenschap”
Medezeggenschap is voor de zorg wat olie is voor een motor. Als je die er niet tijdig en voldoende inpompt, loopt alles vast.
Dat zei directeur L. Hubregtse van Helpende Handen, de reformatorische netwerkorganisatie voor mensen met een beperking, zaterdag tijdens een symposium over medezeggenschap in de zorg.Onderzoek van Helpende Handen laat zien dat ruim 90 procent van de leden van Helpende Handen zegt op te komen voor zijn rechten. Tegelijkertijd is slechts 8 procent lid van een ouder- of cliëntenraad. Van degenen die niet voor hun rechten opkomen, geeft ruim 80 procent aan dat dit te maken heeft met gebrek aan durf.
Actieve betrokkenheid van verwanten is niet alleen goed voor cliënten zelf, ook voor ouders en professionals, beklemtoonde Hubregtse met verwijzing naar wetenschappelijk onderzoek.
J. van Dijke, directeur van de Ridderkerkse instellingen voor ouderenzorg en thuiszorg Riederborgh en Ridderzorg, noemde de toenemende aandacht voor medezeggenschap onvermijdelijk. Tegelijkertijd kun je in een individuele zorgrelatie helemaal niet spreken van medezeggenschap, zei hij. „Mijn medewerkers kan ik medezeggenschap geven, want met hen sta ik in een gezagsrelatie. Maar met mijn cliënten is dat helemaal niet het geval. Ik ben helemaal niet bevoegd om in hun verantwoordelijkheden te treden. Ik kan alleen iets doen voor de cliënt omdat hij of zij erom vraagt.”
Medezeggenschap kun je praktisch invullen door in een instelling een ”ja-cultuur” te creëren, adviseerde Van Dijke. „De wensen of verwachtingen van cliënten zijn daarbij het uitgangspunt voor de zorg.”
De overheid heeft tientallen indicatoren om de kwaliteit van de zorg te meten, maar, zo zei Van Dijke „uiteindelijk vinden mijn cliënten maar twee dingen belangrijk. Of het personeel vriendelijk is en of het eten lekker smaakt.”
Van Dijke spoorde reformatorische zorginstellingen aan veel in cliëntvriendelijkheid te investeren. „De tijd dat mensen automatisch voor een identiteitsgebonden zorginstelling kiezen, is voorbij.”
Een van de aanwezige ouders verwees naar het onderzoeksrapport ”Weten voor beter”, waaruit blijkt dat reformatorische zorginstelingen voor mensen met een beperking gemiddeld lager scoren op het aspect zeggenschap van cliënten. „Wie moeten we nu eigenlijk van het belang van zeggenschap doordringen? Zijn dat de ouders of toch in de eerste plaats de zorginstellingen?”
Van Dijke benadrukte daarop het belang van doorzettingsvermogen. „Als je als ouders een punt hebt, moet je nooit loslaten, maar blijven aanhouden tot de instelling meebeweegt.”
Adviseur J. J. van der Knijff van de belangenorganisatie PerSaldo voor mensen met een persoonsgebonden budget spoorde ouders aan klachten over de zorg aan te kaarten.
„Ik ken de bedenkingen. Kan ik de directie hier wel mee lastig vallen? Werkt kritiek niet averechts? Heeft het geen nadelige gevolgen voor mijn kind? Maar als niemand voor cliënten opkomt, kunnen ze helemaal worden ingekapseld in de zorg.”
De zorg moet erop gericht zijn cliënten zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren, aldus Van der Knijff, die als gevolg van een dwarslaesie zelf is aangewezen op de zorg. „Als je goed luistert naar mensen met een beperking komen sommige van hun talenten vaak onverwacht tot bloei.”