Economie

Vissen op een industrieterrein

Door overbevissing komt de visstand ernstig onder druk te staan. De interesse voor viskweek neemt daardoor toe. In Nederland vindt die veelal plaats op een industrieterrein, in gesloten systemen die steeds verder worden verfijnd. „De bedoeling is dat er zo min mogelijk afvalstoffen in de buitenwereld komen.”

12 May 2009 08:39Gewijzigd op 14 November 2020 07:54
De leerstoelgroep van prof. dr. Johan Verreth onderzoekt onder meer het effect van visvoer waarin landplanten zijn verwerkt op het darmkanaal van de vis. Foto’s RD, Anton Dommerholt
De leerstoelgroep van prof. dr. Johan Verreth onderzoekt onder meer het effect van visvoer waarin landplanten zijn verwerkt op het darmkanaal van de vis. Foto’s RD, Anton Dommerholt

In Azië is het kweken van vis al een eeuwenoude traditie. De visteelt heeft er een plaats binnen een geïntegreerd geheel van landbouw en aquacultuur. Een van de ‘vruchten’, de Vietnamese pangasius, veroverde in enkele jaren de Europese markt. Pangafilet smaakt prima en is vele malen goedkoper dan kabeljauwfilet.Sinds de jaren tachtig houdt ook een aantal Nederlandse ondernemers zich bezig met de kweek van vis. Het begon met paling en Afrikaanse meerval, later volgden tilapia, tarbot, tong, snoekbaars en barramundi. Voor de ontwikkeling van geavanceerde kweeksystemen maakt de branche onder meer gebruik van de kennis van de Wageningse leerstoelgroep aquacultuur en visserij, onder leiding van prof. dr. Johan Verreth.

De van oorsprong Vlaamse hoogleraar, oud-president van de European Aquaculture Society, houdt zich zowel bezig met onderzoek naar vis in de vrije natuur als in viskwekerijen. Aandachtspunt daarbij vormen ook het milieu waarin de vissen leven. „Op basis van onze algemene kennis van vis en van ecosystemen zijn hoogtechnologische recirculatiesystemen ontwikkeld die een duurzame visteelt waarborgen. De bedoeling is dat er zo min mogelijk afvalstoffen in de buitenwereld komen. We proberen het proces steeds verder te optimaliseren; uiteindelijk willen we tot een volledig gesloten systeem komen. Centrale factoren in ons onderzoek zijn het voer en de waterkwaliteit.”

Voeronderzoek

Het onderzoek naar de voortplanting van vis in gevangenschap kwam in Wageningen op een laag pitje te staan. Ook elders in Europa was dat het geval. „Basisvragen in de viskweek zijn: hoe maak je de kleintjes en hoe krijg je die groot? In de jaren zeventig en tachtig lag de focus van het onderzoek op het beantwoorden van de eerste vraag. Eerst bij zoetwatervis, later bij zeevis. Nederland had in dit onderzoek een toppositie. Toen voor de destijds gekweekte vissoorten de benodigde kennis beschikbaar was, verschoof het onderzoek naar vragen over voeding en gezondheid. De experts op het gebied van de voortplanting zijn inmiddels verdwenen, hun plaatsen zijn helaas niet ingevuld.”

Doel van het onderzoek onder leiding van Verreth is te komen tot een samenstelling van visvoer die een optimale groei en gezondheid van de vis combineert met een zo laag mogelijke productie van mest. „Daar is nog veel heel in te ontdekken. Voor zalm en forel is de ideale voersamenstelling inmiddels redelijk bekend, maar bij meerval, paling en forel valt nog het nodige te onderzoeken. Die vissoorten worden nu vaak gevoerd op grond van gegevens uit de zalmkwekerij of zelfs uit de pluimveehouderij.”

Vismeel

Een controversieel punt is het opfokken van kweekvis met vismeel als eiwitbron. Je teelt zo vis in bassins op het land ten koste van vis in zee, oordelen de criticasters.

In de optiek van Verreth wordt de discussie niet op een zuivere wijze gevoerd. „Het is een stellingenoorlog geworden. Dat levert nooit veel op. Ik zit inmiddels dertig jaar in dit vakgebied, al die tijd werd van de 100 miljoen ton vis die jaarlijks wordt gevangen ongeveer een derde verwerkt tot vismeel en visolie. Het gaat om heel kleine soorten als sprot, ansjovis en sardientjes. Het is een misvatting dat ten behoeve van de aquacultuur méér vismeel wordt geproduceerd. Wel gaat een steeds groter deel van het vismeel naar de aquacultuur in plaats van naar de landbouw. Door de groei van de visteelt komt er een keer een eind aan de beschikbaarheid.”

De mengvoederindustrie beseft dat ook. Die experimenteert al jaren met het toevoegen van plantaardige ingrediënten aan visvoer. Waarbij voorkomen moet worden dat de vis niet meer naar vis smaakt, of dat de gezondheidsbonus van vis verdwijnt, omdat de aanmaak van gezonde omegavetzuren afneemt. Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar het genereren van omega-3 vetzuren uit andere bronnen als vis, bijvoorbeeld algen. „Theoretisch gezien kan dat”, constateert Verreth, „maar het kweken van algen is nu nog niet rendabel. Dat kan nog wel twintig, dertig jaar duren.”

Diarree

De leerstoelgroep van Verreth onderzoekt vooral het effect van visvoer waarin landplanten zijn verwerkt op het darmkanaal van de vis. Voor het onderzoek gebruikt de afdeling aquacultuur van Wageningen Universiteit en Researchcentrum de Afrikaanse meerval, tilapia, tong, tarbot en zeebaars. „Elke vissoort reageert er weer anders op.”

Het belangrijkste probleem is de verwerking van vezels in landplanten. „Daar heeft een vis in het algemeen geen enzymapparaat voor ontwikkeld. Om het platvloers te zeggen: hij krijgt er diarree van, met alle gevolgen daarvan voor de waterkwaliteit en het zuiveringsproces binnen het kweeksysteem. Wij doen onderzoek naar de fysiologie in de darm van de vis, om de reactie op plantaardige ingrediënten te kunnen begrijpen. Door voorbewerking van het voer kun je waarschijnlijk veel darmproblemen voorkomen. De kennis die we opdoen, is ook bruikbaar voor viskweek in niet-gesloten systemen, elders in de wereld.”

Het onderzoek bracht verder aan het licht dat verschil in eetgedrag geen specifiek menselijk kenmerk is. Onder vissen komt het eveneens voor. „Je hebt binnen vissoorten exemplaren die verschrikkelijk gulzig zijn en individuen die heel traag knabbelen aan het voer. De gulzigste dieren, die niet meer maar wel snel eten, groeien het hardst. De knabbelaars benutten het voer minder goed en produceren daardoor ook nog eens meer afval. Kwekers selecteren de snelste groeiers voor de aanmaak van een nieuwe generatie. Het kan zijn dat je daarmee ook de meest agressieve beesten selecteert. Dat kan leiden tot kannibalisme binnen de kweekbakken. Het is zoeken naar de juiste balans. We willen dieren die gulzig zijn, zonder dat ze aan hun kameraden gaan knagen. Veertig miljoen ton kweekvis Wereldwijd neemt de consumptie van vis toe. Die ligt nu op 100 miljoen ton; in 2040 is dat naar schatting 150 miljoen tot 200 miljoen ton. „Als we die op de aloude wijze uit zee blijven halen, eten we over een paar jaar alleen nog maar kwallen en zeekomkommers”, voorspelt de Canadese visserijbioloog Daniel Pauly.


Veertig miljoen ton kweekvis

Wereldwijd neemt de consumptie van vis toe. Die ligt nu op 100 miljoen ton; in 2040 is dat naar schatting 150 miljoen tot 200 miljoen ton. „Als we die op de aloude wijze uit zee blijven halen, eten we over een paar jaar alleen nog maar kwallen en zeekomkommers”, voorspelt de Canadese visserijbioloog Daniel Pauly.

Visteelt moet die situatie voorkomen. In Azië worden vooral herbivore karperachtigen gekweekt. Europese kwekers richten zich meer op aaseters, met name paling en meerval.

Nederland telt zo’n zestig viskwekers, samen goed voor een productie van 8000 ton per jaar. Dit op een wereldwijde productie van zo’n 40 miljoen ton, die jaarlijks ook nog eens met 8 procent groeit. Daarmee is visteelt de snelst groeiende tak in de voedselindustrie.

De Nederlandse viskwekerijen werken met nagenoeg gesloten recirculatiesystemen. Het snel door de bakken stromende water wordt na mechanische en biologische zuivering hergebruikt, de uitstoot van milieubelastende stoffen is marginaal.

Wageningen Universiteit heeft sinds 1975 een leerstoel visteelt. Het onderzoek, onder leiding van prof. dr. Johan Verreth, is met name gericht op het ontwikkelen van een economisch haalbare en duurzame visproductie. Het veld valt uiteen in onderzoek aan de vis zelf, onderzoek naar het ideale productiesysteem en onderzoek naar de invloed van het ecosysteem op vispopulaties.


Duurzaam paling kweken

Met de paling is het droevig gesteld. Volgens hoogleraar Herman Eijsackers, die in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onderzoek deed naar de palingstand, valt niet te ontkomen aan een tijdelijke visserijstop. In vergelijking met 1980 is de hoeveelheid jonge glasaal die ons land binnentrekt gedaald tot 4 procent. Van de volwassen paling is een fors deel al gevangen voor die zich kan vermenigvuldigen in de Sargassozee bij Mexico. Inmiddels valt paling onder de bedreigde diersoorten.

Visteeltkundig ingenieur William Swinkels, algemeen directeur van palingkwekerij Nijvis, bleef niet lijdzaam toekijken, maar sloeg met collega’s binnen de Nijvisgroep de handen ineen. Voor Nijvis, de grootste palingkweker van Nederland, is de beschikbaarheid van glasaal uit Spanje, Frankrijk en Engeland tot nu toe ruim voldoende. Om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de palingstand kweekt Nijvis samen met een Duitse compagnon sinds 2006 zo’n 20 procent van de glasaal die de groep inkoopt op tot pootaal, om die vervolgens uit te zetten in Duitse wateren. Het gaat om pakweg 4,5 miljoen pootalen per jaar. De financiering komt voor 20 procent van het Duitse visserijgenootschap (vissers en sportvissers) en voor 80 procent van de Duitse overheid en de Europese Unie.

Swinkels studeerde in Wageningen af op een onderzoek naar de ideale voeding voor paling. Daaruit bleek dat er bij paling een rechtstreeks verband is tussen voedselinname en groei. „Bij veel andere soorten is dat niet het geval. Die krijgen als ze veel eten een versnelde darmpassage, waardoor ze juist minder snel groeien.” De studie maakte ook duidelijk dat de paling kieskeurig is. „Het is een carnivoor, maar oud aas eet hij niet.”

In zijn huidige functie werkt Swinkels nauw samen met voerleveranciers, om de voeding voor kweekvis verder te optimaliseren. „Wij gebruiken gestandaardiseerde voeding, in een aantal bakken geven we de paling voer met een wat andere samenstelling, om te testen hoe hij daarop reageert. De visoliën in het voer proberen we voor een deel te vervangen door plantaardige oliën.”

De voortplanting van paling is tot nu toe in gevangenschap niet te realiseren, al vordert het onderzoek wel. Probleem is dat een paling die uit Nederland op reis gaat naar de Sargassozee, pas onderweg paairijp wordt en eitjes gaat vrijgeven. Guido van de Thillart, universitair hoofddocent dierfysiologie bij het Instituut Biologie aan de Universiteit Leiden, ontwierp zwemtunnels om hetzelfde effect te krijgen. Met succes. „We zijn nu in staat om kleintjes te krijgen, zogenaamde leptocephaluslarven, maar we weten niet wat de leptocephalus eet als hij door de oceaan hiernaartoe komt en zich ontwikkelt tot glasaal. In Nederland, Denemarken en Japan wordt daar momenteel onderzoek naar gedaan.”

Dit jaar zullen de Nederlandse palingkwekers pakweg 3500 ton paling produceren. Daarvan neemt de Nijvisgroep pakweg de helft voor z’n rekening. Grootste bedreiging voor de Nederlandse kwekers zijn de Chinese concurrenten. „Die kopen glasaaltjes in Frankrijk, kweken die in China op tot paling en dumpen het eindproduct op de Europese markt.” Desondanks ziet Swinkels voor de Nederlandse viskwekers zeker toekomst. Mits ze grootschalig en duurzaam produceren. „Dat is de reden waarom het aantal kwekerijen de laatste jaren is afgenomen. Het is een ingewikkelde tak van sport.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer