Paulus / Bodem / De Reformatie
Wat maakt zending onder boeddhisten zo lastig? Paulus, het zendingsblad van de Gereformeerde Gemeenten, bevat een artikel over het Tibetaans boeddhisme.
„Tijdens een zendingsavond in Nederland ging het over het Tibetaanse boeddhisme: gebonden in banden van de duisternis. Een –buitenkerkelijke– jongeman luisterde geïnteresseerd. Mijn verhaal riep vragen op, want hij had het tégendeel ervaren. Hij was ook in een Tibetaans klooster geweest en had er juist zo veel rúst ervaren. „Het hád iets, je komt tot jezelf”, zo vertelde hij me later.Maar als hij een paar straten achter het klooster had gekeken, dan had hij wat anders gezien. Oude, gebogen mensen die naar een oud vervallen gebouwtje strompelen om daar te draaien aan het grote gebedswiel. Onder het knerpen van het draaiende wiel bereiden ze zich voor. Immers, de dood komt, en hoe zal het dan zijn? In donkere ogen lees je… rust? Nee, ángst.
Ja, in het klóóster is het Tibetaanse boeddhisme goed georganiseerd. Duidelijke hiërarchie met strakke regels en rituelen, vastgelegd in de geschriften, bepalen het leven van oude en jonge monniken. Ook materieel gezien gaat het goed. Grote verbouwingen en nieuwe tempels maken het klooster aantrekkelijk.
Voor toeristen en westerse boeddhisten dan welteverstaan. Want het ‘gewone volk’ in het Tibetaanse boeddhisme (en de Tibetaanse cultuur!) leeft zijn eigen leven. Al eeuwenlang. Geïsoleerd – met het klooster als adviserend en beslissend orgaan. Ze weten niet beter. Dagelijks worstelen (lees: lijden) de mensen om de verplichtingen te voldoen. Op hoop van gemoedsrust. Ze weten niet… dat de enige troost in leven en in sterven door genáde te verkrijgen is.
Het is al jaren geleden dat ik met een jonge Tibetaan Genesis 2 las. De mens geschapen naar Zijn Beeld. Hij stopte met lezen: „Dat is zo vreemd voor de Tibetaan. Volgens Tibetanen is de mens een soort veredeld dier.” We praatten erover door: de mens geschapen door de Schepper met een ziel. Een ziel voor de eeuwigheid: ín het klooster wíl men er niet van weten, daarbuiten wéét men niet…”
Bodem
Kan een waarachtig christen in moord vervallen? „Ik vrees dat het antwoord ja moet zijn”, schrijft prof. dr. W. J. Ouweneel in Bodem (onafhankelijk blad voor spiritualiteit, geloofsopbouw, Bijbelstudie en toerusting).
„Van de ganse aardbodem zijn er mensen die naar Nederland vluchten, om allerlei redenen. Soms worden ze in ons land christen en sluiten ze zich aan bij een christelijke gemeente. En soms vraag je je af of ze dat echt menen of dat ze het alleen maar doen om hun kansen op de verblijfsstatus te verhogen.
Op het moment dat ik dit schrijf is het nog niet zeker dat Ehsan B., een Iranese man in Aalten (32 jaar), inderdaad de moordenaar van Joanne Noordink is. Joanne (27) verdween in december 2008; haar lichaam werd in maart jl. teruggevonden in Ehsans tuin. Er zijn nog meer aanwijzigingen dat Ehsan de dader is, maar ik stel dat niet met zekerheid zolang een rechter hem niet veroordeeld heeft.
De dag voordat Joanne verdween, mailde ze aan een vriend dat ze naar de Here Jezus verlangde – niet wetend dat haar wens al zo spoedig op zo’n gruwelijke wijze in vervulling zou gaan. Ehsan zelf beleed eveneens christen te zijn. Hij was van huis uit moslim, was in het asielzoekerscentrum tot geloof gekomen, was gedoopt in de Vergadering van Gelovigen te Aalten, was daar toegelaten tot het avondmaal en was daar zelfs getrouwd. Hij was de vriendelijkste, hulpvaardigste man die men zich kon voorstellen. Hij had ook een kamertje van Joanne behangen. Wat is er gebeurd dat hij zich aan Joanne vergrepen heeft?
Jaren geleden is er iets dergelijks gebeurd in Den Haag. Bert Klei, destijds columnist van Trouw, schreef vaak over zijn „vrijgemaakte vriendin” aan wie hij informatie ontleende over wat er onder de gereformeerd vrijgemaakten omging. Op een dag werd deze vrouw vermoord door een Egyptenaar, die deel uitmaakte van de Haagse kerk waartoe zij behoorde. Zelfde verhaal: ex-moslim, door Haagse christenen tot geloof gekomen, aangesloten bij de gereformeerd-vrijgemaakte kerk. En dan ineens dat gruwelijke.
Je vraagt je natuurlijk meteen af of Ehsan en die Egyptenaar alleen maar voor de schijn christen-zijn geworden om daardoor de verblijfsstatus in ons land te bemachtigen. De christenen in Aalten die Ehsan enkele jaren van nabij gekend hebben, inclusief zijn vrouw en zijn schoonfamilie, hebben de grootste moeite om dat te geloven. Stel je voor dat Ehsan en die Egyptenaar gewone Nederlanders waren geweest, opgevoed in een christelijk gezin en zelf ook meelevende christenen. Stel je voor dat ze niettemin ertoe gekomen waren een medemens te vermoorden. Dan hadden we met deze intens moeilijke vraag gezeten: is het mogelijk dat een waarachtig christen in moord kan vervallen?
Ik vrees dat het antwoord ja moet zijn. Goethe moet ooit geschreven hebben dat er geen zonde bestond waarvan hij de kiem niet in zijn eigen hart had teruggevonden. Als zelfs in de wedergeboren christen nog altijd een potentiële dief of echtbreker schuilgaat, dan helaas ook een moordenaar. Er kan een situatie ontstaan waarin een mens zich zo bedreigd of wanhopig voelt dat hij geen andere uitweg ziet dan moord. Je hebt wel bijzonder veel genade nodig om op zo’n moment daarvoor bewaard te blijven. Soms lijkt die genade afwezig, of we slaan die in de wind. Dan slaan de stoppen inderdaad door.
Het is vreselijk het te moeten toegeven, maar de zondige natuur die in een gelovige aanwezig is, is nog precies zo verdorven als vóór onze bekering. En soms komt dat helaas op schokkende manier aan het licht.”
De Reformatie
Je kunt heel principieel zijn en overal waar je komt meteen het hele evangelie willen vertellen, schrijft ds. B. Luiten in het gereformeerd vrijgemaakte orgaan De Reformatie. „Maar soms is dat een brug te ver.”
„Soms is het vijf bruggen te ver. Wat is dan belangrijker: dat jij alles hebt verteld óf dat je je hebt ingehouden in een poging om werkelijk enig contact te maken? Ik las dat hierbij vergelijkingen zijn getrokken met situaties in gezinnen, waar kinderen of hun vrienden weinig meer met God hebben. Ouders leren dan wel, dat altijd alles zeggen niet kan. Dat dat averechts werkt. Zo is het ook in collegiale contacten, of onder studiegenoten. De wijze kent tijd en wijze. Het is steeds de afweging wat je zegt, hoe je het zegt, om de ander ergens te bereiken en te raken in zijn denken. Vaak geloof je zelf veel meer dan je onder woorden brengt, terwijl in je hart een gebed opstijgt tot God.
En toch zijn dat nog maar zwakke vergelijkingen. Want ze gaan over situaties waarin mensen elkaar toch wel blijven ontmoeten, als familie of als collega’s. Dan kun je vaak denken: „ik krijg nog wel een kans.”
Maar de apostel Paulus heeft heel veel mensen maar een enkele keer gesproken, omdat hij steeds weer op reis ging. In de meeste plaatsen is hij maar één of twee keer geweest. Dus heeft hij in geloof heel veel aan God overgelaten, alles wat hij niet in één keer kon zeggen. Hij wist ook dat hij niet de enige was, wat de een plant wordt door een ander begoten.” (1 Kor. 3:5-9).”