Prins Maurits op de kermis
Het was Adriaan van de Venne (1589-1662), een van de schilders die de gouden eeuw heeft voortgebracht, die een opmerkelijke gebeurtenis met verf en penseel vastlegde: het bezoek van prins Maurits en zijn halfbroer Frederik Hendrik aan de Rijswijkse kermis.
Bijna zeven jaar bemande ik een royaal bemeten hoekkamer op de dertiende etage van een scheepvaartkantoor in Rotterdam. Aan de ene kant een boeiend uitzicht op de stad. Aan de andere kant een magnifieke blik over de Maas. Aan de muur: een mij opgedrongen reproductie van dit schilderij. Begrijpen deed ik het niet. Maurits, over wie ds. Johannes Bogerman in een rouwpreek over diens christelijk overlijden had gesproken… op de kermis? Nota bene in 1618, een jaar nadat hij openlijk de zijde van de contraremonstranten koos?Of passeerde hij alleen maar het kermisterrein, op weg naar zijn minnares Margaretha van Mechelen, die hem, de ongetrouwd gebleven prins, drie zonen schonk? Was de kermis toen al net zo verdorven als later? Of moeten we eufemistisch over een paardenmarkt spreken, zoals enkele geschiedschrijvers ons willen doen geloven?
Een andere Oranjetelg, stadhouder Willem III, over wiens godvruchtig leven veel bekend is, verlangde soms naar deze ijdelheid. Toen hij als koning in Engeland verbleef, was Constantijn Huygens jr. zijn particulier secretaris. Hij bezocht op 10 mei 1689 de koning, die tegen hem zei: „Het is warm weer, het is nu Haagse kermis. O, dat men nu zo, gelijk een vogel door de lucht, eens konde overvliegen! Ik gaf er wel honderdduizend gulden om.”
Inderdaad, hoog en laag nam aan dit volksfeest deel.
Antikermiscomité
Ik had een hekel aan die reproductie op mijn kantoor. Kwam dat vanwege een van huis uit meegekregen aversie tegen de „ijdelheidskermis” van Bunyan? Mijn toen nog midden in de wereld levende grootvader H. G. Bock werd in 1895 op de Rotterdamse kermis krachtdadig bekeerd. Het spreekt voor zich dat hij geen voet meer op het kermisterrein wilde zetten. „Daar kunnen we God niet ontmoeten”, was een bekende uitdrukking als het over het bezoeken van ijdelheidsplaatsen ging.
Ds. G. H. Kersten hield op donderdag 16 augustus 1906 een extra kerkdienst in de Rotterdamse Boezemsingelkerk „om zoodoende de ijdelheden die in de stad plaats vinden tegen te gaan.” In die week werd de Rotterdamse kermis gehouden. Ds. Kersten was een verklaard tegenstander van deze vermakelijkheid.
En daarin stond hij niet alleen. In oktober 1907 vormde een aantal mensen een antikermiscomité. Er werd een brochure uitgegeven en aan de gemeenteraad aangeboden, met een gravamen.
Een aantal prominenten verbindt zijn naam aan dit bezwaarschrift. Onder hen is dr. J. Th. de Visser, die de kermis een genotmiddel voor het volk noemt, „waardoor het wordt verwilderd en onteerd.”
En prof. dr. Hugo Visscher: „De kermis berokkent een onberekenbaar moreel en stoffelijk nadeel en is een doorgaande speculatie op de zinnelijke drift der mensen.”
Ook jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman: „Dat zoovelen genoegen nemen met eene ontspanning als de Kermis biedt, is een bewijs van achterlijkheid en gebrek aan beschaving.”
Ds. Kersten „verklaart dat ieder weet dat hij tegen de kermis is” en ds. H. A. Minderman „begeert dat dit feest weldra geheel zal ophouden te bestaan.”
Allerlei misstanden werden in de brochure opgesomd, zoals: „Maandagavond 12 augustus 1907 is het gezien, hoe een man en een vrouw in een biertent in het volle licht zich schuldig maakten aan onzedelijke handelingen. De vrouw legde, toen zij de tent verliet, de meest mogelijke onbeschaamdheid aan den dag. En deze dingen geschiedden niet in een duistere plaats, maar op het kermisterrein, waar alles baadde in een zee van licht!”
Verderop staat dat om halfdrie ’s nachts een tienjarig jongetje van de kermis naar huis werd gebracht. Dat joch kwam letterlijk van een koude kermis thuis…
Het Rotterdamse kermisfeest was onlangs verplaatst naar de Veemarkt, vlak bij de Boezemsingelkerk en de pastorie. Daar lag in de nacht van 12 augustus 1907 een dronken man, een weduwnaar, die zijn oude moeder had gevraagd om „een poosje” op zijn vier jonge kinderen te passen. De avond daarvoor waren dertig jongeren langs de pastorie getrokken die in dronken toestand zongen: „Veilig in Jezus’ armen.”
Dit lied, zo lazen we, was een aantal bewoners van de Boezemsingel zeer dierbaar. Of ds. Kersten tot hen behoorde, is de vraag nog. Zijn afkeer van dit soort gezangen is bekend.
Zoals vermeld hield hij een extra kerkdienst. Dit in tegenstelling tot wat in de zeventiende eeuw in Barneveld gebeurde. Daar werden tijdens de kermisdagen geen kerkdiensten gehouden „vanwege gebreck aen gehoor.”
Allemansvriend
Onlangs schafte ik het boekje ”Voor hart en huis” aan. Niet het bekende, jaarlijks onder deze titel verschijnende dagboekje, maar een almanak voor het jaar 1881. Een uitgave van ”De Vriend van Oud en Jong”. Daarin staan… alle kermissen. Zelfs zondagse.
Op de aan de redactie gestelde vraag of zoiets in een almanak thuishoort, komt als antwoord: „Welzeker! Ze moeten erin te vinden zijn, anders was die almanak onvolledig.”
Er is per maand vermeld in welke plaatsen men „van kermisgenot kan profiteeren, zich in de zonde kan verlustigen en zijn geld verkwisten.” Na elke opsomming staat echter een ernstige vermaning, Bijbeltekst of opwekking om deze plaatsen der ijdelheid te mijden. Op die manier bleef men een vriend van oud… en jong.