Tellen van de doden vormt onderdeel van de strijd
Een Palestijn blaast zichzelf op en doodt zo Israëlische soldaten, maar ook vrouwen en kinderen. Een Israëlische raket treft de militante leider die door Israël voor de zelfmoordaanslag verantwoordelijk wordt gehouden, maar ook vrouwen en kinderen die toevallig in de buurt zijn. Vervolgens ontbrandt een griezelig gevecht om getallen.
Buiten de tragedie van ontredderde levens om is het dodental een onderdeel van de strijd tussen Israëliërs en Palestijnen geworden, waarbij elke partij de versie van de andere bestrijdt om zich zo voor het oog van de wereld als het grootste slachtoffer af te schilderen. De interpretatie van de getallen hangt immers voor een deel af van de visie of iemand beschouwd wordt als strijder of als toevallige omstander.
Aangezien beide partijen de cijfers in twijfel trekken, onderzocht The Associated Press (AP) onlangs het dodental opnieuw. Zo kan er beter bepaald worden hoeveel mensen er zijn omgekomen en wie nu precies de slachtoffers waren tijdens de ruim twee jaar durende gevechten die begonnen na mislukte vredesonderhandelingen. Wel moet worden aangetekend dat sinds de telling van AP het aantal slachtoffers weer is gestegen, door het dagelijks terugkerende geweld.
Na een hertelling van alle doden door geweld sinds 29 september 2000 en in sommige gevallen na een nieuw onderzoek van de precieze omstandigheden, is AP gekomen tot 1934 doden aan Palestijnse zijde en 678 aan Israëlische zijde. De getallen zijn gebaseerd op meer dan twee jaar rapportage door AP, inclusief interviews met artsen, familieleden en getuigen, bezoeken aan hospitalen en lijkenhuizen en verklaringen van veiligheidsdiensten van beide kanten.
De regeringen en officieuze instanties van de strijdende partijen houden ook de tel bij. Hun cijfers verschillen enigszins, wat wijst op onenigheid over welke doden wel of niet meegeteld moeten worden. Een stuk feller zijn de meningsverschillen over welke overledenen als „strijders” moeten worden beschouwd en welke als „onschuldige burgers.” Een venijnig debat heeft zich hierover in opiniestukken in kranten wereldwijd en op websites ontsponnen, in studies door denktanks en in de straten van Israël en de Palestijnse gebieden.
Het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken houdt vol dat niet meer dan 45 procent van de Palestijnse gesneuvelden „niet-strijders” waren, mensen die niet betrokken waren bij vijandigheden tegen Israël of lid waren van Palestijnse gewapende groeperingen. Maar de Palestijnse Monitor, een denktank die geweld onderzoekt, beweert dat 85 procent van de slachtoffers bestond uit „burgers”, en lijkt in dat aantal iedereen op te nemen die geen lid was van een Palestijnse veiligheidsdienst, maar eventueel wel van diverse gewapende groeperingen.
Over de Israëlische slachtoffers bestaat weinig twijfel dat de meesten burgers waren, ook al is het moeilijk om een correct aantal vast te stellen aangezien beide partijen het oneens zijn over wie tot die categorie behoren. Vijfenveertig procent van de ongekomen Israëliërs, 309 personen, werd gedood bij zelfmoordaanslagen, tientallen inwoners van Israël kwamen om bij schietpartijen. Alhoewel Joodse kolonisten slechts 3 procent van de Israëlische bevolking uitmaken, komt eenvijfde van de slachtoffers uit die groep: 131 mensen, onder wie een aantal tieners zoals Koby Mandell en Yossi Ishran, die in mei 2001 gestenigd werden. Voor de Israëlische bevolking was het een moord op onschuldige kinderen, maar ze woonden in de nederzetting van Tekoa. Voor vele Palestijnen zijn kolonisten legitieme doelwitten én strijders, want hun aanwezigheid bemoeilijkt en blokkeert zelfs mogelijk de realisering van een Palestijnse staat op de Westoever en in Gaza.
In totaal zijn 71 Israëliërs en 265 Palestijnen jonger dan 18 jaar het slachtoffer geworden van het geweld. In deze getallen zijn niét de Palestijnse tieners meegeteld die zelfmoordaanslagen of beschietingen hebben uitgevoerd of wilden uitvoeren.
In totaal zijn 191 Israëlische soldaten gedood, van wie 38 buiten diensttijd bij een Palestijnse aanval op Israëlisch grondgebied. Palestijnen beschouwen hen evenzeer als strijders. Israël, een land waar een overweldigende meerderheid van de bevolking ooit wel eens in militaire dienst is geweest, verwerpt die classificatie met klem. Toch blijken de Israëliërs op hun beurt de Palestijnse veiligheidsdiensten te beschouwen als strijders, zeker sinds Israël volhoudt dat de Palestijnse Autoriteit betrokken is bij terreur, in sommige gevallen rechtstreeks en anders door haar passieve houding.
Volgens Palestijnse functionarissen zijn 258 politieagenten of ander veiligheidspersoneel gedood door Israëlische kogels. Palestijnen beschouwen aanvallen op gebouwen van politie en veiligheidsdiensten als Israëlische agressie en als hét bewijs dat Israël oneerlijk handelt als het de Palestijnse politie vraagt militanten aan te pakken.
Een andere moeilijke kwestie vormen de incidenten die Israël omschrijft als „gerichte aanvallen” op Palestijnse terroristen. De Palestijnen noemen het „afrekeningen.” Israël heeft 82 Palestijnse militanten vermoord door het laten exploderen van hun telefoons of het vernietigen van hun auto’s of huizen met raketten. Zulke aanvallen, vaak in dichtbevolkte gebieden, hebben ook 52 omstanders het leven gekost. Bij deze situaties is het niet altijd duidelijk wie er met opzet werd gedood en wie niet.
Maar er bestaat nog een veel groter meningsverschil over de legitimering van dit soort acties: is terrorisme in welk geval dan ook gerechtvaardigd? Wat houdt „staatsterrorisme” in? En kan er sprake zijn van een „morele gelijkwaardigheid” tussen de verschillende soorten acties van Israëlische en van Palestijnse zijde?
Ook de vele Palestijnen die tegen zelfmoordaanslagen zijn, kunnen enigszins begrip opbrengen voor zulke acties. De Palestijnen leven immers onder een bezetting en er is een immens verschil in wapenarsenaal tussen hen en een van de machtigste legers ter wereld. Ze halen die morele gelijkwaardigheid dus aan om zich te verantwoorden voor de zelfmoordaanslagen, aangezien het voor de Palestijnen een van de weinige middelen lijkt te zijn om terug te slaan. De Israëliërs zien dit uiteraard anders. Zij stellen dat zelfmoordaanslagen altijd onschuldige burgers treffen, maar dat de burgers die sterven bij gerichte aanvallen op terroristen, ongelukken zijn.
Slechts af en toe neemt men voor eventjes afstand van de situatie om het van de andere kant te bekijken. „Als we een vrouw zien wenen om haar kind op televisie, dan vergeten wij voor even of zij een Palestijnse is of een Israëlische”, zegt Riham Agdulatif, een 28-jarige leraar uit Ramallah. „Want een moeder blijft een moeder.”