Een van beide
Ik zal nu spreken tot hen die de naam van Israël dragen en mogelijk Israël niet zijn, die wel maagden zijn, maar dwaze, zonder olie in hun lamp. Het zijn mondbelijders, gelijk de bouwheer die vergeleken wordt met iemand die zijn huis op zandgrond bouwde. Ik bid u, toehoorders, dat u aandachtig let op dat wat ik u zal zeggen over het ware Israël, waar geen bedrog in is. Ik doe dat opdat u uw ongelijkvormigheid mag zien en God zult smeken om de Geest der genade en der gebeden, opdat Die u mag geven verlichte ogen van het verstand en mag brengen op de weg des levens.Wie zijn er dan onder ons die mogen getuigen, als onder Gods oog, dat zij lust hebben als Asaf om gedurig bij God te zijn en dat zij naast God niets hebben in de hemel of op de aarde dat zij boven Hem liefhebben? Ik zeg tot u: Wees verblijd dat u zo’n vrijmoedigheid hebt om alles te verwachten van de God des heils, dat Hij u in dit leven zal leiden door Zijn raad en daarna zal opnemen in heerlijkheid. Gelukkig Israël dat hier van harte mag getuigen dat het door Gods goedheid gebracht is op de weg des levens. Als u geleid wordt door Gods Geest op die weg, moet u behoren tot de schapen van Gods weide. U moet behoren tot Jezus’ discipelen, met het aangezicht gewend naar Sion.
Waar moet gij u nu onder tellen: onder de velen die wandelen op de brede weg of onder de weinigen op de smalle weg?
Joh. Arxhouck, predikant te Veere (Het einde der rechtvaardigen en der godlozen, 1749)