Atheïsme is moreel opium
Godsdienst is het opium van het volk, stelde Karl Marx. Mis, zegt Dinesh D’Souza. Het geloof dat er na de dood niets meer komt, is pas een onvervalst opium.
Afgaande op wat vooraanstaande atheïsten zeggen, krijg je de indruk dat ze God enkel en alleen afwijzen omdat Hij niet voldoet aan de eisen die het verstand stelt. De filosoof Bertrand Russell werd eens gevraagd wat hij zou zeggen als hij na zijn dood ontdekte dat er een hiernamaals bestond. Zijn pretentieuze antwoord luidde dat hij God zou meedelen: „Meneer, u hebt me niet genoeg bewijsmateriaal in handen gegeven.” Ongeloof komt, vooral wanneer het wordt uitgedragen door strijdlustige figuren als Russell, Richard Dawkins en Samuel Hitchens, echter niet alleen voort uit een besluit om zich tot elke prijs aan bewezen feiten te houden. Nee, dit soort ongeloof vraagt om een grondiger –psychologische– verklaring.Het is goed om in gedachten te houden dat atheïsten de religieuze overtuiging van gelovigen vaak terugvoeren op psychologische factoren. In zijn commentaar op het werk van Hegel heeft Marx de beroemd geworden opmerking gemaakt dat godsdienst het „opium van het volk” is. Volgens Marx gebruiken gelovigen de godsdienst als een drug om gevoelloos te worden voor het lijden en het verdriet in de wereld en de illusie te kunnen koesteren dat het onrecht op aarde ongedaan zal worden gemaakt in het hiernamaals.
Sigmund Freud beschouwde de godsdienst als een toevluchtsoord voor degenen die lafhartig op de loop gaan voor de harde werkelijkheid van het leven en de onvermijdelijkheid van de dood. Gelovigen troosten zich met de gedachte aan een andere wereld, waar ze gevrijwaard zijn van de ontberingen, het onrecht en de wanorde van het aardse bestaan.
Epicurus
Geen van deze verklaringen vind ik overtuigend. De God van de drie grote abrahamitische godsdiensten –het jodendom, het christendom en de islam– is een behoorlijk veeleisende Figuur: Hij vergt van ons dat we rein van lichaam en geest zijn en niet maar doen waar we zin in hebben, dat we deugdzaam zijn en het ons niet gemakkelijk maken en dat we onze naasten liefhebben in plaats van onze lusten te botvieren. Wie deze eisen aan zijn laars lapt, wacht een zware straf; de gedachte voor eeuwig verdoemd te zijn jaagt gelovigen nog meer angst aan dan de dood. Als wensvervulling het motief was om God uit te vinden, zou er een heel ander opperwezen zijn ontstaan dan de God van de Bijbel.
Maar ik ben er hier niet op uit de atheïstische verklaring voor de aantrekkingskracht van de godsdienst te bestrijden. Ik wil de rollen eens omdraaien en de aantrekkingskracht van het atheïsme aan de orde stellen. Waarom voelen zo veel invloedrijke mensen in het Westen zich er tegenwoordig toe aangetrokken? Als het christendom zo gek nog niet is, waarom hebben de kerken dan niet meer toeloop?
Het wordt tijd om de echte motieven achter het moderne atheïsme eens onbevooroordeeld en kritisch onder de loep te nemen. Eén manier om dat te doen, is terug te gaan in de geschiedenis, helemaal tot aan de filosofen Epicurus, Democritus en Lucretius uit de klassieke oudheid. Voor de weergave van hun opvattingen ben ik schatplichtig aan het schitterende boek ”Moral Darwinism” (”ethisch darwinisme”) van de Amerikaanse theoloog en filosoof Ben Wiker.
Elk van deze presocratische filosofen meende dat de stoffelijke werkelijkheid alles omvat wat er bestaat, ze waren materialist. In die tijd was er geen wetenschappelijk bewijsmateriaal dat hun mechanistische beweringen over de natuur ondersteunde. Waarom waren ze dan zo gecharmeerd van een leer waarvoor helemaal geen empirische basis bestond?
Keurslijf
Epicurus geeft toe dat hij van de goden af wil. Hij wil ook het idee van de onsterfelijke ziel afgeschaft zien en „het verlangen naar onsterfelijkheid wegnemen.” Het probleem met de goden is, schrijft Epicurus, dat ze naleving van hun voorschriften proberen af te dwingen en zo ”angst” scheppen onder de mensen. Ze dreigen ons voor onze wandaden te straffen, zowel in dit leven als in het leven na de dood. Door uit te gaan van een louter materiële werkelijkheid hoopte hij de mensen van die zorg te verlossen, zodat ze zich op de geneugten van dit leven kunnen concentreren.
Kortom, Epicurus verdedigde een strikt naturalistische filosofie en kosmologie om de mens te verlossen van de tirannie van de goden. De natuurkundige opvattingen vormen de basis van de ethiek. Om Wiker te citeren: het idee van „een materialistische kosmos levert onvermijdelijk een materialistische ethiek op.”
Hieruit valt af te leiden waarom het darwinisme vanuit ethisch oogpunt zo’n aantrekkelijke theorie is. Wat velen in het darwinisme aanspreekt, is dat het de mens op één lijn stelt met de dieren en korte metten maakt met de gedachte dat hij van nature „boven de dieren verheven” is. Kenmerkend voor dieren is uiteraard dat ze niet over een enigszins ontwikkeld moreel besef beschikken. Van een gorilla mag je niet verwachten dat hij onderscheid maakt tussen wat is en wat behoort te zijn. Het darwinisme stelt zijn aanhangers dan ook in staat zich los te werken uit het keurslijf van de traditionele moraal.
Sinds de tijd van Darwin zijn velen in de ban van zijn ideeën geraakt, niet alleen omdat ze goed onderbouwd waren, maar ook omdat ze volgens een bepaalde interpretatie het traditionele godsbegrip ondermijnden. Om de bioloog Julian Huxley, een kleinzoon van Darwins vriend en bondgenoot Thomas Henry Huxley, aan te halen: „De afwijzing van het idee van God als bovennatuurlijk Wezen brengt een enorme geestelijke opluchting teweeg.” Veel atheïsten komen ertoe God, en met name de christelijke God, af te wijzen omdat ze zich dan in een volgend leven niet hoeven te verantwoorden voor hun gebrek aan morele zelfbeheersing in dit leven.
Laatste oordeel
Hier moet ik even stilstaan bij een kenmerk van het christendom dat niet aan de aandacht van de meeste atheïsten is ontsnapt. Het christendom is een godsdienst van liefde en vergeving, maar deze liefde en vergeving zijn tijdelijk en, in zekere zin, voorwaardelijk. De christelijke vergeving houdt op bij de poorten van de hel en de hel is een wezenlijk onderdeel van het christelijke bestel. Weliswaar betekent het woord evangelie ”goede boodschap”, maar de geschriften onder die naam bevatten ook de waarschuwende boodschap dat we ons moeten voorbereiden op het laatste oordeel. De afrekening die hun dan wacht, willen veel mensen liefst ontlopen, als het even kan.
Het punt is niet dat atheïsten meer kwaad doen dan anderen, maar dat het atheïsme een schuilplaats vormt voor hen die hun zonden niet willen toegeven en er geen berouw over hebben. In een indrukwekkend essay, ”The Discreet Charm of Nihilism” (De subtiele charme van het nihilisme), heeft de Poolse schrijver Czeslaw Milosz, winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur, betoogd dat de mens zich van de godsdienst probeert te ontdoen om aan een eeuwige straf voor zijn zonden te ontkomen. „Een onvervalst opium van het volk is het geloof dat er na de dood niets meer komt – de enorm troostrijke gedachte dat we voor ons verraad en onze hebzucht, lafheid en moorden niet geoordeeld zullen worden.” De marxistische leer moet dus herzien worden. Het is niet zo dat godsdienst het opium van het volk is; het atheïsme is het opium van de immorele mens.
Als je een verloederd leven wilt leiden, is God je doodsvijand. Hij vormt een dodelijk gevaar voor je egoïsme, je hebzucht, je liederlijke gedrag en je haat. Het is in je eigen belang Hem te verachten en alles wat in je vermogen ligt, te doen om Hem uit het universum weg te werken. Het leven in een wereld zonder God heeft dus buitengewoon aantrekkelijke kanten.
De filosoof die dit het best heeft begrepen, was Nietzsche. In tegenstelling tot moderne atheïsten, die ons verzekeren dat de dood van God niet het einde van de moraal betekent, hield Nietzsche staande dat dit wel het geval was. Aangezien God de bron van de zedenwet is, betekent Zijn dood dat ons de grond onder de voeten weggeslagen is. De ethiek is, in zekere zin, bodemloos geworden en we kunnen niet langer onze toevlucht nemen tot een moreel appel.
Zeggen dat God gestorven is, strookt dan ook, strikt genomen, niet met de opvattingen van Nietzsche. Het is eerder zo dat de mens God vermoord heeft om zich in vrijheid een eigen ethiek te kunnen scheppen. De moraal die Nietzsche aanprijst, is de moraal van een mens die ernaar streeft zichzelf tot gelding te brengen. Ieder doel is legitiem – ook al moet de mensheid er zware ontberingen en veel lijden voor verduren – als we het maar intens, vastberaden en met volledige toewijding nastreven.
Onderbuik
De retoriek van Nietzsche getuigt van een woeste roekeloosheid die het hart van menige moderne atheïst sneller doet kloppen. We zien dat in het werk van Franse existentialisten als Jean-Paul Sartre, die hun filosofische pleidooien voor een vrije moraal baseerden op het werk van Nietzsche. Een echo van Nietzsche beluister ik ook bij Chistopher Hitchens, wanneer hij bezwaar maakt tegen het morele toezicht van God, Die hij afschildert als een afgunstige tiran.
Maar de meeste atheïsten van tegenwoordig zijn niet bereid met Nietzsche te wedijveren in het beschimpen van traditionele normen. Ze rebelleren op beperktere schaal. Ze komen, zou je kunnen zeggen, vanuit hun onderbuik in opstand tegen God. Het is voornamelijk vanwege de seksualiteit dat de meeste hedendaagse atheïsten besloten hebben met het christendom te breken. „Het ergste aspect van de christelijke godsdienst is de houding tegenover seks”, schreef Bertrand Russell.
Tegen de seksuele begeerten van de moderne atheïsten maak ik geen bezwaar. Ze zijn voor iedere gelovige volkomen begrijpelijk. Denk maar aan de pasbekeerde Augustinus, die God bad hem kuis te maken, „maar nu nog niet.” Augustinus zou het niet raadselachtig of mysterieus hebben gevonden dat een hele generatie jongeren vandaag de dag tegen het christendom in opstand komt vanwege de leer omtrent seksualiteit voor het huwelijk, voorbehoedsmiddelen, abortus, homoseksualiteit en echtscheiding. Het orgasme is het seculiere sacrament van onze tijd geworden. Dat komt niet doordat we in het tijdperk van de genotzucht leven; het is omdat, in een wereld van vergankelijke materiële dingen, een orgasme de mensen even iets van de eeuwigheid laat beleven.
Abortus
Als seksualiteit ontkoppeld wordt van traditionele morele restricties, zijn ongewenste zwangerschappen onvermijdelijk. En zo ontstaat dan het tweede sacrament van het atheïsme: abortus. Wat een abortus zo gruwelijk maakt, is niet in de eerste plaats dat een vrouw een ongeboren kind doodt, maar dat een vrouw haar eigen ongeboren kind doodt. Het kan niet anders of iedereen met een gezond moreel besef blijft dan met een geweldig schuldgevoel zitten. En dus moet het atheïsme ervoor zorgen dat vrouwen zich met een schoon geweten kunnen laten aborteren.
De eerste stap is: God afschaffen, want dan verdwijnt ook het idee dat de geest van het dode kind de gewetensrust van de moeder kan komen verstoren. De tweede stap houdt in dat de foetus als niet echt een mens wordt beschouwd. Sam Harris formuleert dit standpunt zo: „Voor velen van ons zijn foetussen in de eerste drie maanden niet veel meer dan konijnen, die geen aanspraak kunnen maken op een volwaardige status in onze morele gemeenschap.”
Ben Wiker wijst erop dat „de wetten tegen abortus en kindermoord in het Westen alleen te begrijpen zijn als een gevolg van de kerstening” en dat „het intrekken van diezelfde wetten alleen te begrijpen is in het licht van de ontkerstening.” Als de samenleving in de VS strikt seculier was, zou er geen ethisch debat over het doden van kinderen worden gevoerd. Een van de redenen waarom zo veel atheïsten het christendom zo fel attaqueren, is dan ook dat ze de morele invloed ervan willen uitschakelen en de samenleving rijp willen maken voor abortus, kindermoord en euthanasie.
Een zo harteloze houding tegenover het menselijk leven lijkt misschien vreemd voor een maatschappij waarin mededogen de hoogste sociale waarde is. Maar dat is helemaal niet zo paradoxaal voor wie inziet dat we, juist omdat we ons privé zo afschuwelijk gedragen, er behoefte aan hebben ons in het openbare leven deugdzaam voor te doen.
Egoïsme
Mijn conclusie luidt dat het atheïsme, anders dan vaak gedacht wordt, niet allereerst een intellectuele protestbeweging is, maar een morele. Voor atheïsten is God niet zozeer onzichtbaar als wel ongewenst. Ze stemmen hun verlangens niet af op de waarheid, maar passen de waarheid aan bij hun verlangens.
Dat is iets waarin we allemaal onszelf kunnen herkennen. Ook gelovigen staan aan die verleiding bloot. We willen verlost worden, mits we niet verlost worden van onze zonden. We willen heel graag verlost worden van allerlei vormen van sociaal onheil, van armoede en ziekte tot oorlogen. Maar het kwaad dat we privé aanrichten, bijvoorbeeld met ons egoïsme, onze ontucht en onze trots, willen we graag ongemoeid laten.
Wat het atheïsme altijd zo aantrekkelijk maakt, is dat het zich ontdoet van die strenge Figuur met Zijn lange baard, en ons vrij toegang geeft tot de geneugten van de zonde en de morele verloedering. Atheïsten zijn eropuit de morele rechtspraak af te schaffen door zich van de Rechter te ontdoen.
De auteur is voormalig politiek analist en woont in Amerika. Hij schreef diverse christelijke boeken. Dit artikel is een samenvatting van een hoofdstuk uit ”Het christendom is zo gek nog niet”, dat dinsdag verschijnt bij uitgeverij Nieuw Amsterdam.